Noot 24/Crimineel Johannes van den Bosch

[24]

TERUG IN DRENTHE

NIEUWE WERELDEN

VRIJE KOLONIEEN VAN WELDADIGHEID

https://www.terugindrenthe.nl/verhalen/nieuwe-werelden/vrije-koloni%C3%ABn-van-weldadigheid/

Tweehonderd jaar geleden richt Johannes van den Bosch de Maatschappij van Weldadigheid op. Het doel van de maatschappij is om arme gezinnen, bedelaars en zwervers te huisvesten in koloniën, waar ze onderdak krijgen, naar school gaan en op het land werken. Dit met het doel dat ze, na een aantal jaren in de kolonie, weer in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.

Proefkolonie

In 1818 legt Van den Bosch zijn eerste Kolonie aan. Het is een proefkolonie waar 52 gezinnen gaan wonen. De Kolonie wordt aangelegd op en rondom het bestaande landgoed Westerbeeksloot. Het voormalige landhuis, Huis Westerbeek, wordt het centrum van de Maatschappij van Weldadigheid. Volgens een strikt raster worden hoofd- en zijwegen aangelegd. Langs de wegen worden op gelijke afstand van elkaar koloniehuisjes gebouwd. Ieder huisje heeft een eigen stukje grond, waar de kolonisten hun eigen voedsel kunnen verbouwen. Later in de 19e eeuw worden hier net als in de andere Koloniën van Weldadigheid grotere boerderijen toegevoegd om de opbrengst te verhogen.

Een nieuwe start

Twee maanden na de start van de bouw, op 29 oktober 1818, arriveren de eerste gezinnen. Bij aankomst ontvangen ze een kledingpakket met daarin een blauw uniform, hemden, borstrokken, klompen en schoenen. Vervolgens mogen ze hun intrek nemen in hun nieuwe huis. Dit was voor de kolonisten, die daarvoor in erbarmelijke omstandigheden woonden of op straat rondzwierven, een bijzondere gebeurtenis. De Kolonie van 310 hectare werd Frederiksoord genoemd.

Nog twee Drentse koloniën

Tussen 1820 en 1822 zijn de vrije koloniën Wilhelminaoord en Boschoord gebouwd. Wilhelminaoord lijkt qua ruimtelijke opzet sterk op Frederiksoord, met rechte lanen waarlangs in een ritmisch patroon de koloniehuizen staan. Ook zijn er verschillende voorzieningen, waaronder een kerk, begraafplaats, mandenmakerij en hoeves.

Vooral de scholen vallen op. Er is basisonderwijs voor alle kinderen terwijl schoolplicht pas een eeuw later algemeen werd, en ook vakonderwijs in tuinbouw en bosbouw, zelfs van internationale allure. Zo werd de landbouwschool in Wateren bijvoorbeeld opgezet met de bekende Zwitserse pedagoog Pestalozzi . Boschoord is vanwege de arme grond al vroeg in de 19e eeuw omgevormd tot productiebos in plaats van akkers. De Koloniën Wilhelminaoord en Boschoord, met een totaaloppervlakte van 779 hectare, werden in 1825 samengevoegd tot Kolonie II.

Willemsoord

De derde vrije Kolonie die de Maatschappij van Weldadigheid stichtte is Willemsoord in Overijssel. De Kolonie van 131 hectare werd tussen 1821 en 1823 gebouwd. In het centrum ligt een kruispunt, vanwaar rechte lanen lopen met daarlangs lintbebouwing. Je vindt er ook grote koloniehoeves, maar ook de sporen van een joodse buurtschap. Van den Bosch was zelf erg enthousiast over de ruimtelijke opzet van deze Kolonie, omdat hij vanaf het centrale plein alle straten kon overzien.

Naast de vrije koloniën, werden in Veenhuizen een onvrije Kolonie gebouwd, voor het onderbrengen van weeskinderen en bedelaars

Reacties uitgeschakeld voor Noot 24/Crimineel Johannes van den Bosch

Opgeslagen onder Divers

Noten 19 t/m 23/Crimineel Johannes van den Bosch

[19]

RTV DRENTHE

JOHANNES VAN DEN BOSCH NAM ZIJN IDEALEN MEE NAAR SURINAME

23 JULI 2021

https://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/13772756/johannes-van-den-bosch-nam-zijn-idealen-mee-naar-suriname

Johannes van den Bosch bepaalde met de uitvoering van zijn ideeën niet alleen de loop van de geschiedenis in de Koloniën van Weldadigheid, ook op Suriname drukte hij zijn stempel. Door zijn toedoen waren tot slaaf gemaakten niet langer dingen, maar mensen.

“Hij is een een heel belangrijk persoon geweest voor Suriname en de Antillen”, zegt Surinamist Ellen Neslo. Van den Bosch kreeg van koning Willem I de opdracht om de bestuurlijke controle op orde te krijgen in de Nederlandse kolonies Suriname en de Antillen. Maar ook in de West kon hij het niet laten de mensen te ‘verheffen’.

Situatie

Het is 1828 als Johannes van den Bosch aankomt in Suriname. Na jaren Franse bezetting, krabbelt het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I op. Nederland kampt met veel armen en daklozen, waarvoor Van den Bosch in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid opricht. Paupers uit de steden krijgen onder andere in de koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Veenhuizen de kans zelf aan hun toekomst te werken.

Nadat de boel in Nederland enigszins op de rails is gezet, constateert de koning dat ook de overzeese wingewesten structuur nodig hebben. Suriname is tijdens de Franse bezetting van Nederland in Britse handen gekomen, maar na de Vrede van Parijs weer Nederlands bezit.

In Van den Bosch ziet koning Willem I een geschikte man om de bestuurlijke controle in de West te herstellen. Van den Bosch laat zijn Maatschappij van Weldadigheid achter en vertrekt naar de Antillen, in 1828 komt hij aan in Suriname. “Van den Bosch moest de bestuurlijke en sociale verhoudingen verbeteren”, zeg Surinamist Neslo. “De kosten ter plekke moesten omlaag en de economische bedrijvigheid moest vergroot worden.”

Suriname

In Suriname wonen op dat moment Nederlanders en veel Duitsers, maar de grootste bevolkingsgroep wordt gevormd door de slaven. Die worden echter niet als bevolking gezien. “De uit Afrika afkomstige tot slaaf gemaakte mensen hadden geen status. Het waren wettelijk gezien zaken, geen mensen”, zegt Neslo. “Naast de slaven waren er ook vrijgemaakten. Deze vormden de grootste groep zwarte vrije mensen, ze woonden vooral in Paramaribo.”

Onderzoeker Neslo promoveerde in 2016 op haar onderzoek naar de vrije, niet-blanke bevolking in Suriname in het eerste deel van de 19e eeuw. “In 1828, toen Van den Bosch kwam, was er ook een kleine zwarte elite ontstaan. Dit waren vooral ambachtslieden; timmermannen en naaisters die kapitaal opbouwden. Die zwarte elite had het relatief goed. Ze deden aan liefdadigheid, en raakten op dat punt de idealen van Van den Bosch.”

De invloed van Van den Bosch

Van den Bosch arriveert in april in Suriname, nadat hij eerst op de Antillen is geweest. Lang blijft hij niet, in augustus keert hij terug naar Nederland. Maar in die paar maanden zet hij een stevig raamwerk neer voor de toekomst.

Een van de belangrijkste maatregelen die hij neemt is het instellen van het Reglement op het beleid der regeering van de Nederlandsch West-Indische bezittingen. In het 137 artikelen tellende reglement wordt het gemeentebestuur hervormd, niet langer zijn plantage-eigenaren de bestuurders.

Volgens Neslo is de belangrijkste verandering dat het bestuur van de kolonies werd verbonden aan de Nederlandse grondwet. Dat betekent gelijke burgerrechten voor alle ‘vrijen’. Vrijgemaakten speelden tot dan toe de tweede viool, er was veel minachting naar ze. Ook de joodse bevolking stond lager in rang. Er kwamen dus gelijke rechten, ongeacht kleur of godsdienst.”

Slavernij

Niet alleen de vrije zwarte bevolking kreeg het beter dankzij Van den Bosch, ook voor slaven kwam er een belangrijke verandering. “Slaven waren niet langer wettelijk een zaak of ding. Er kwam de plicht voor de overheid om mishandeling tegen te gaan”, vertelt Neslo. “Ze moesten worden gevoed en gekleed, je mocht ze niet zomaar straffen.” Dat laatste riep echter zo veel weerstand op bij de slavenhouders, dat het in 1832 weer teruggedraaid werd. Overigens is het de vraag of plantagehouders in de binnenlanden zich überhaupt iets aantrokken van wat op papier was gezet.

Waar Van den Bosch ook naartoe reisde op de wereld, zijn idealen liet hij niet los. In Suriname bestond al een serieus onderwijssysteem. Van den Bosch kon daarop verder bouwen. Want net als in zijn Koloniën van Weldadigheid in Nederland, wilde hij ook de mensen in Suriname verheffen, en scholing was daarvoor belangrijk. Er kwamen meer scholen voor slaven en ook voor de vrijgemaakten. Het idee was: Als je geschoold bent kan je beter voor jezelf zorgen.

Zoals bij de projecten van Van den Bosch gebruikelijk, sneed het mes daarbij aan twee kanten. In Europa was er volop discussie over het afschaffen van de slavernij. Mocht een slaaf vrijkomen, dan kwam die in ieder geval geschoold de samenleving in. Daardoor maakte de overheid minder zorgkosten. Van den Bosch keek dus naar de centjes. Neslo: “Als het alleen maar om de menslievendheid te doen was, had hij zich wel harder gemaakt voor afschaffing van de slavernij.”

Idealen

Zoals gezegd was er een klik tussen Van den Bosch en de vrije zwarte elite. “De elite wilde een Maatschappij van Weldadigheid, ze deden al veel om de minder bedeelden te helpen”, weet Suriname-kenner Neslo. De elite bestond vooral uit vrije, gekleurde mannen. Bij het landsbestuur leefde de angst dat zij een coup wilden plegen. Van den Bosch zag dat anders, hij trad op als bemiddelaar.

Neslo: “Hij werd beschermheer van de Surinaamse Maatschappij van Weldadigheid. Hoewel het dezelfde naam had, was de invulling heel anders, er werden geen koloniën gesticht zoals in Nederland. Artsen zetten zich er voor in, ze haalden vooral geld op voor boeken en kleding.” Door de bemoeienis van Van den Bosch werd de weerstand tegen de Surinaamse Maatschappij van Weldadigheid kleiner.

Wie kent hem nog?

Commissaris-generaal Van den Bosch deed in korte tijd dus veel in Suriname. Hij voegde het bestuur van Suriname en de Antillen samen, zette ‘de maatschappij ter bevordering van het godsdienstig onderwijs onder de slaven en verdere Heidensche bevolking in de kolonie Suriname’ op en gaf de aanzet tot het opzetten van de West-Indische Bank. Toch zullen volgens Neslo veel Surinamers zijn naam niet kennen.

Op scholen wordt er niet over hem onderwezen. “De meeste mensen weten wel iets van de Maatschappij van Weldadigheid”, zegt Neslo, maar die wordt gekoppeld aan de zwarte elite van toen. “Van den Bosch komt niet in de geschiedenisboeken voor.”

Door de ingevoerde bureaucratie van Van den Bosch komen echter veel Surinamers wel indirect met zijn nalatenschap in aanraking. “Iedereen die in Suriname onderzoek doet naar zijn familiegeschiedenis komt in de door Van den Bosch ingevoerde registers terecht.” Zo is er de Onbeheerde Boedelkamer, waarin het nalatenschap wordt geregeld van iemand zonder testament.

Ook zette hij wijkregisters op, waardoor de belastinginning werd gestroomlijnd. Neslo zelf had daar ook veel profijt van in haar onderzoeken. “Ik dacht: ‘het zal wel zo zijn als in Zuid-Afrika. Wit woont hier en zwart woont daar.’ Maar ze woonden door elkaar.”

Zichtbaar

Na zijn periode in de West, lag de volgende klus voor Van den Bosch in de Oost. In Nederlands-Indië voerde hij het Cultuurstelsel in. In de Oost drukt hij dus uiteindelijk een veel steviger stempel dan hij deed in de West.

De opdracht om Suriname economisch op de rit te krijgen, bleek in de korte tijd van zijn verblijf niet haalbaar. Maar door zijn ingevoerde bestuurssysteem en bureaucratie is de aanwezigheid van Johannes van den Bosch in Suriname onder de oppervlakte dus nog altijd merkbaar.

EINDE ARTIKEL

EINDE ARTIKEL

[20]

”Van den Bosch keek dus naar de centjes. Neslo: “Als het alleen maar om de menslievendheid te doen was, had hij zich wel harder gemaakt voor afschaffing van de slavernij.”

RTV DRENTHE

JOHANNES VAN DEN BOSCH NAM ZIJN IDEALEN MEE

NAAR SURINAME

23 JULI 2021

https://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/13772756/johannes-van-den-bosch-nam-zijn-idealen-mee-naar-suriname

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 19

[21]

[21]

”Het beeld is gemaakt door Herma Schellingerhoudt. Zij heeft een jaar aan het project gewerkt. Het beeld staat in het dorp als een levensgrote illustratie van de grondlegger van de Maatschappij van Weldadigheid. Een groot deel van diens nalatenschap is vorig jaar zomer bijgeschreven op de lijst met Werelderfgoederen van UNESCO. ”

DE KOP

STANDBEELD JOHANNES VAN DEN BOSCH WORDT ONTHULD

23 JUNI 2022

https://www.dekopvan.nl/nieuws/algemeen/260595/standbeeld-johannes-van-den-bosch-wordt-onthuld

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 2

[22]

”Aan het begin van de 19e-eeuw stichtte Maatschappij van Weldadigheid verschillende vrije Koloniën, waar armen de kans kregen om een beter bestaan op te bouwen. ”

TERUG NAAR DRENTHE

NIEUWE WERELDENONVRIJE KOLONIE VAN WELDADIGHEID

https://www.terugindrenthe.nl/verhalen/nieuwe-werelden/onvrije-kolonie-van-weldadigheid/

Aan het begin van de 19e-eeuw stichtte Maatschappij van Weldadigheid verschillende vrije Koloniën, waar armen de kans kregen om een beter bestaan op te bouwen. In 1819 werd ook een onvrije Kolonie gesticht, de Ommerschans. Hier werden groepen bedelaars opgevangen, maar ook kolonisten die niet goed functioneerden in de vrije koloniën. Zij hadden zich bijvoorbeeld schuldig gemaakt aan drankmisbruik, ontucht of brutaal gedrag, of hadden geprobeerd om weg te lopen. In 1822 werd de onvrije Kolonie Veenhuizen opgericht, bestaande uit drie gestichten.

Landlopers en bedelaars

In de onvrije Kolonie in Veenhuizen werden weeskinderen, landlopers en bedelaars opgevangen, aan het werk gezet en geschoold. Op initiatief van Johannes van den Bosch, de oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid, kwam er zelfs een officieel besluit dat alle vondelingen en weeskinderen van boven de zes jaar naar Veenhuizen stuurde. Ook armen die niet goed konden werken, invaliden, zieken en bejaarden werden opgenomen in de koloniën.

Ruimtelijke opzet

De drie gestichten van Veenhuizen hebben allemaal dezelfde ruimtelijke opzet. Tussen rechte lanen staan de centrale gestichten. Aan de binnenzijde van de gestichten, rond een gesloten binnenplaats, bevonden zich slaapzalen met daarin tachtig hangmatten. In deze zalen sliepen de ‘onfatsoenlijke armen’, de bedelaars en landlopers. Mannen en vrouwen waren van elkaar gescheiden. Weeskinderen werden in een eigen gesticht ondergebracht. Per zestig kinderen werd er een kindervader of kindermoeder aangesteld. Militaire veteranen hielden toezicht.

Opvallend is de aanwezigheid van zowel een protestantse als een katholieke kerk en een synagoge, alle drie gelegen aan de hoofdas. Het systeem van de Maatschappij van Weldadigheid stond neutraal ten opzichte van religie. Kolonisten gingen wel verplicht naar de kerk maar konden wel naar de kerk van hun eigen voorkeur gaan.

Fatsoenlijke armen

Aan de buitenzijde van de gestichten woonden de ‘fatsoenlijke armen’. Per gezin kregen ze een kamer toegewezen. Ze hadden een eigen voordeur en konden naar buiten wanneer ze wilden. Rond de gestichten, aan de buitenzijde van de Kolonie, werden grote gemeenschappelijke boerderijen gebouwd en verschillende dorpsvoorzieningen. Hier woonden de bewakers en het personeel.

Gevangenenbewaring

In 1859 werden de onvrije Koloniën overgenomen door de Nederlandse staat. Tot 1953 (Veenhuizen) en 1934 (Ommerschans) zijn dit instellingen voor armoedebestrijding gebleven. Vanaf dat moment zijn een aantal gestichtsgebouwen herbestemd als justitiële instelling. 

Zelf ontdekken

Het verhaal van Armoede en Verpaupering en Misdaad en Straf krijgt aandacht in het Gevangenismuseum in Veenhuizen. In Museum De Proefkolonie in Frederiksoord leer je meer over de ontstaansgeschiedenis van de eerste koloniën. In Merksplas laat het bezoekerscentrum Kolonie V VII de koloniegeschiedenis zien.

EINDE ARTIKEL

”Na de bevrijding van de Fransen heerst er grote armoede in Nederland. Getroffen door al het leed en geïnspireerd door zijn ervaringen in Batavia, besluit Van den Bosch, samen met een groep maatschappelijk betrokken intellectuelen, ambtenaren en ondernemers, om de Maatschappij van Weldadigheid op te richten”

TERUG IN DRENTHE

NIEUWE WERELDEN

JOHANNES VAN DEN BOSCH

https://www.terugindrenthe.nl/verhalen/nieuwe-werelden/johannes-van-den-bosch/

Johannes van den Bosch (1780-1844) diende als luitenant-kolonel tijdens de Bataafs-Franse tijd in Nederlands-Indië. Hij was de mede-stichter van de Koloniën van Weldadigheid en speelde hierdoor een grote rol in de geschiedenis van Nederland en België.

Batavia

Van den Bosch werd geboren op 2 februari 1780 in Herwijnen. Op zijn zeventiende werd hij benoemd tot tweede luitenant der genie. De jonge Van den Bosch wilde graag wat van de wereld zien. Op zijn eigen verzoek wordt hij een jaar later uitgezonden naar Nederlands-Indië. Hij houdt hij zich op zijn eigen landgoed nabij Batavia bezig met landontginningen. Deze ervaring is van grote invloed op zijn ideeën over de maakbaarheid van mensen en land, die hij later in Drenthe in de praktijk brengt.

Maatschappij van Weldadigheid

Na de bevrijding van de Fransen heerst er grote armoede in Nederland. Getroffen door al het leed en geïnspireerd door zijn ervaringen in Batavia, besluit Van den Bosch, samen met een groep maatschappelijk betrokken intellectuelen, ambtenaren en ondernemers, om de Maatschappij van Weldadigheid op te richten. Zijn maatschappij sticht zeven Koloniën van Weldadigheid In het oosten van Nederland en wat nu de Belgische Kempen zijn. In Drenthe worden twee vrije Koloniën gesticht en ook een onvrije Kolonie. In de koloniën krijgen weeskinderen, arme gezinnen en bedelaars een dak boven hun hoofd en leren ze om het land te bewerken.

Maakbaarheid van mens en samenleving

Van den Bosch gelooft dat “arbeid, onderwijs en onderhoud” de armen zal verheffen “tot hogere beschaving, verlichting en weldadigheid”. Hij is ervan overtuigd dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar geluk en dus ook voor het algemene volksgeluk. Zijn koloniën zijn kortom een experiment met de maakbaarheid van de mens en de samenleving. Vanuit binnen- en buitenland is er aandacht voor de bijzondere ‘heropvoedingsmethodiek’. Zijn ideeën bleken in de praktijk niet te werken. Het leven in de koloniën was hard en het sterftecijfer hoog. Het was onmogelijk voor de “paupers” om weer omhoog te klimmen op de maatschappelijke ladder. 

Graaf

Van den Bosch was betrokken bij het beheer van zijn koloniën tot hij in 1827 weer naar Indië vertrok. In 1834 werd hij de eerste minister van Koloniën. Een jaar later werd hij door Koning Willem I in de adelstand verheven en kreeg hij de titel baron. In 1839 werd hij zelfs graaf. Tot zijn overlijden in 1842 was Van den Bosch lid van de Tweede Kamer.

EINDE ARTIKEL

WIKIPEDIA

MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID

https://nl.wikipedia.org/wiki/Maatschappij_van_Weldadigheid

[23]

Van den Bosch gelooft dat “arbeid, onderwijs en onderhoud” de armen zal verheffen “tot hogere beschaving, verlichting en weldadigheid”

TERUG IN DRENTHE

NIEUWE WERELDEN

JOHANNES VAN DEN BOSCH

https://www.terugindrenthe.nl/verhalen/nieuwe-werelden/johannes-van-den-bosch/

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 22

Reacties uitgeschakeld voor Noten 19 t/m 23/Crimineel Johannes van den Bosch

Opgeslagen onder Divers

Noten 15 t/m 18/Crimineel Johannes van den Bosch

[15]

WIKIPEDIA

NEDERLANDS WEST-INDIE

https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands_West-Indi%C3%AB

[16]

‘Tegelijk keek Van den Bosch dertig jaar vooruit. De economische groei moest worden bevorderd en iedereen moest in vrijheid kunnen werken tegen een loon, waardoor ze konden uitgroeien tot hardwerkende burgers die zouden sparen en consumeren en daarmee belastinggeld in de schatkist brachten. Van den Bosch werd echter tegengehouden in zijn ambitie. Uiteindelijk zou het hem niet lukken om de slavernij in Suriname af te schaffen.”

DE KOLONIEMAN. VOLKSVERHEFFER IN NAAM

VAN DE KONING

12 NOVEMBER 2019

Het is vreemd, maar over de Koloniën van Weldadigheid hebben we op school niet of nauwelijks iets meegekregen. En als de koloniën in Drenthe ter sprake worden gebracht denken de meeste mensen toch eerst aan de zogeheten ‘veenkoloniën’ die een heel andere ontstaansgeschiedenis kennen. Zo vormt niet alleen de Maatschappij van Weldadigheid als ook haar oprichter Johannes van den Bosch (1780-1844) een leemte in onze vaderlandse geschiedenis.

Heel lang was het zo dat mensen zich schaamden voor de koloniale afkomst van hun voorouders. Er werd nauwelijks over gesproken en zelden over geschreven. Pas aan het eind van de vorige eeuw kwam daar geleidelijk aan verandering in en veranderde ook de reputatie van de Koloniën zelf. Die toegenomen belangstelling was vooral te danken aan de groeiende interesse in genealogie en cultureel erfgoed. De vele duizenden dossiers van de Maatschappij van Weldadigheid in het Drents Archief in Assen, evenals het materiaal in het Nationaal Archief in Den Haag en de Rijksarchieven in Brussel en Beveren, nodigden uit tot verder onderzoek. Daarbij was de kolonietijd ook op steeds grotere afstand komen te liggen. Veel belangstelling was er ook voor de boeken die de afgelopen jaren over de Koloniën van Weldadigheid zijn geschreven van Suzanna Jansen (Het pauperparadijs) en Wil Schackmann, Toon Horsten en Louis van Dievel. Recent verscheen er van mijn eigen hand nog een informatieve wandelgids over de koloniën in Drenthe, Overijssel en Vlaanderen, die als het goed is in 2020 op de werelderfgoedlijst van Unesco komen te staan. En nu is er dan ook de lijvige biografie van Angelie Sens over Johannes van den Bosch: De kolonieman. De timing is in elk geval uitstekend.

Koloniën van Weldadigheid

Wie de dorpen Fredriksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord bezoekt kan niet om zijn beeltenis heen. Johannes van den Bosch is daar te vinden op betonnen zuiltjes langs de weg, op vlaggen en in musea. Hetzelfde geldt voor het Drentse Veenhuizen. Het mankeert er nog aan dat er geen standbeeld voor hem is opgericht, maar wellicht komt dat er ook nog eens van.

Wie wel iets over Van den Bosch heeft gelezen weet dat zijn reputatie bepaald niet onomstreden is. Hij was immers niet alleen de man van de Koloniën van Weldadigheid, maar hij had ook grote bemoeienis met de overzeese koloniën in de Oost en de West. Zo is zijn naam sterk verbonden met het zogeheten Cultuurstelsel in Nederlands-Indië. Dat is ook waar de in het Betuwse Herwijnen geboren Johannes van den Bosch zijn werkzame leven begon. In 1797 trad hij in dienst van het leger van de Bataafse Republiek als luitenant der genie, waarna hij een jaar later werd uitgezonden naar Java. Als plantage-eigenaar wijdde hij zich daar met de inzet van slaven en de plaatselijke bevolking aan drainage en landontginning. Zich beroepend op zijn ervaringen in Indië schreef hij in 1818, toen de eerste Kolonie van Weldadigheid tot stand kwam: ‘Ik zelf [heb] reeds een wel niet geheel onvruchtbaar, echter grootendeels onbebouwd stuk gronds van eenige duizende morgens ter kulture gebragt, en een aanzienlijk getal menschen, voorheen gewoon hunnen tijd zeer slecht te besteden, tot den arbeid opgeleid […], met dat gelukkig gevolg, dat deze grond, na een achtjarig bezit, voor de achtdubbele waarde van den inkoopsprijs is verkocht geworden.’

Nadat Van den Bosch in 1811 terugkeerde naar Europa en hij korte tijd als krijgsgevangene in Engeland verbleef, kon hij vanaf 1813 zijn militaire carrière in het Nederlandse leger verder voortzetten.

Al in 1817 was een Provisionele Commissie van Weldadigheid opgericht, die de voorbereidende werkzaamheden voor de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid zou verrichten. Van den Bosch was voorzitter van die commissie. Een jaar later werd door hem de Maatschappij van Weldadigheid opgericht en geleid, met prins Frederik als beschermheer en een netwerk dat nauw verweven was met de organisatie van Binnenlandse Zaken in Den Haag.

Toenemende armoede

Aan het begin van de achttiende eeuw was de economische en sociale situatie in het jonge Verenigd Koninkrijk der Nederlanden verre van rooskleurig. Ofschoon Willem I in 1815 was gekroond tot nieuwe koning, hing de vlag er vooralsnog belabberd bij. Onder het bewind van Napoleon was Nederland zijn bevoorrechte positie in de handel kwijtgeraakt. Als gevolg daarvan werd er nauwelijks nog goedkoop graan ingevoerd. Terwijl de graanprijzen snel waren gestegen, hadden de boeren in eigen land zich steeds meer toegelegd op de productie van vlees en zuivel. Daarbij was als gevolg van een reeks oorlogen de staatskas leeg en de staatsschuld torenhoog. Veel instellingen en burgers zagen hun inkomsten en de waarde van hun eigendommen verdampen, met als gevolg dat in de steden de armoede snel toenam. Velen waren werkloos en bijna een derde van de bevolking was in hun bestaan afhankelijk van liefdadigheid. Sociale zorg bestond nauwelijks. Terwijl in de steden het verval steeds duidelijker zichtbaar werd, nam op het platteland de onveiligheid toe. Overal zwierven mannen en vrouwen rond op zoek naar voedsel. Boeren werden bedreigd. Als ze de landlopers geen geld gaven, dreigde brandstichting. Maar de grote groep armen vormde op sociaal en politiek terrein een nog veel grotere bedreiging. De vraag was: hoe het tij te keren?

Al in 1810 waren achthonderd wezen van het Amsterdamse Aalmoezeniershuis ondergebracht bij gezinnen op het platteland, evenals in de Twentse textielbedrijven. Ofschoon het initiatief slechts een kort leven was beschoren, bleek het idee om op deze wijze de armoede te bestrijden bij de adellijke elite op steun te kunnen rekenen. De Maatschappij van Weldadigheid was opgericht ‘met het oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige ingezetenen arbeid te verschaffen…’. Hoewel Van den Bosch aanvankelijk aan lichte fabrieksarbeid dacht, was Willem I bevreesd voor concurrentievervalsing. Daardoor verschoof het programma in de richting van ‘het ontginnen en vruchtbaar maken van nog ongecultiveerde gronden in ons Vaderland, en daarop bij wijze van Colonisatie over te brengen zoodanige Armen die voor deze arbeid geschikt geoordeeld worden’. Het ‘koloniseren’ van woeste gronden door geselecteerde armen leek een geniaal plan.

Tussen 1818 en 1825 kocht de Maatschappij van Weldadigheid op diverse locaties in het noordelijke deel van het koninkrijk gemeenschappelijke gronden aan van zowel marken, gemeenten als particuliere (groot)grondbezitters. Het was een voorbeeld van publiek-private samenwerking, waarbij, naast de Maatschappij van Weldadigheid als drijvende kracht, ook de Staat een grote rol speelde. Door middel van een grote wervingsactie werden in het hele land 21.000 leden geworven die gezamenlijk 72.000 gulden (vergelijkbaar met een half miljoen euro nu) aan contributie stortten. Eigenlijk was dit een vroege vorm van wat we tegenwoordig crowdfunding noemen. Daarnaast werden door de Maatschappij middelen vergaard uit renten, vrijwillige giften, legaten en de verkoop van eigen producten. Ook de steden droegen een steentje bij. Immers: het waren vooral arme stedelingen die een nieuw bestaan in de Koloniën werd geboden. En ook prins Frederik zamelde geld in onder vrienden en kennissen.

In zeven jaar tijd kon daardoor ruim tachtig vierkante kilometer cultuurlandschap worden verworven, waarin landbouwkoloniën werden gesticht. Vaak lagen deze aaneengesloten woeste gronden ver van de bewoonde wereld of op de grens tussen twee provincies. Het mes sneed aan twee kanten: terwijl de steden werden verlost van de sociale overlast en financiële druk, zou de ontginning zorgen voor een grotere binnenlandse landbouwproductie.

Behalve dat het de Maatschappij om arbeid op het land ging, werd ook een ambitieus doel nagestreefd: door arbeid en deugdzaamheid konden de armen immers worden opgevoed tot ‘betere burgers’. Uit deze verheffing van de armen in de samenleving sprak het krachtige vooruitgangsoptimisme bij Van den Bosch en het geloof in de maakbaarheid van mens en landschap. Daarvoor dienden de kolonisten zich in hun nieuwe bestaan wel te voegen naar de normen en waarden van de burgerlijke elite. Als belangrijkste pijlers golden daarbij: arbeid, onderwijs en religie. Het collectieve doel prevaleerde echter boven het belang van het individu en de persoonlijke vrijheid.

Overzeese koloniën

In 1827 kwam er een einde aan Van den Bosch’ directeurschap van de Maatschappij, toen de Staat hem vroeg orde op zaken te stellen in de West-Indische kolonies: de Nederlandse Antillen en Suriname. Hier voerde hij gelijke burgerrechten in voor alle vrije burgers, ongeacht godsdienst of kleur en droeg hij bij aan de verbetering van de positie van slaven. Van den Bosch kreeg herhaaldelijk de opdracht om orde op zaken te stellen. In Suriname wilde Van den Bosch een einde maken aan de slavenhandel, zoals Engeland dat al in 1807 had gedaan, waarna veel landen volgden. Tegelijk keek Van den Bosch dertig jaar vooruit. De economische groei moest worden bevorderd en iedereen moest in vrijheid kunnen werken tegen een loon, waardoor ze konden uitgroeien tot hardwerkende burgers die zouden sparen en consumeren en daarmee belastinggeld in de schatkist brachten. Van den Bosch werd echter tegengehouden in zijn ambitie. Uiteindelijk zou het hem niet lukken om de slavernij in Suriname af te schaffen. Wel wist hij te bereiken dat er een Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Colonie Suriname werd opgericht. Drie weken na zijn terugkeer in Nederland werd Van den Bosch tegen zijn zin benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Willem I was zeer verontrust over de grote staatsschuld en zag in hem de enige persoon om de overzeese kolonies winstgevend te maken. Daarvoor voerde Van den Bosch het Cultuurstelsel in dat gelijkenissen vertoonde met de opzet van de (vrije) Koloniën van de Maatschappij. Dat betekende dat de bevolking als pacht een vijfde van haar grond moest gebruiken om producten voor de Europese markt te verbouwen, zoals indigo, thee, suiker en koffie. Deze ‘luxe’ goederen werden in Nederland verhandeld en leverden veel geld op.

Ofschoon het systeem de verwachtingen inloste, ging het deels ten koste van de inheemse bevolking. Het waren met name de Javanen die het moesten ontgelden. Het economische model steunde op de inzet van arbeid die ‘vrij’ leek, maar dat zeker niet was.

De vraag is lang blijven hangen of Van den Bosch zelf wist dat het Cultuurstelsel een slecht systeem was. Volgens zijn biograaf stapte hij over die vraag heen. ‘Het was een man die vond dat het moest lukken’, meent Angelie Sens. ‘De schatkist moest worden gevuld. Hij heeft de fouten gezien en beschreven.’

Ook in de jaren daarna zou Van den Bosch zich ontpoppen als het brein achter zowel de binnenlandse als de buitenlandse kolonisatie. In 1834 werd hij benoemd tot minister van Koloniën, een functie die hij vijf jaar zou bekleden. Na nog enige jaren lid van de Tweede Kamer te zijn geweest, overleed hij op 28 januari 1844 in Den Haag, waar hij werd begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats aan de Kerkhoflaan.

Geen tegenspraak

Met haar biografie heeft Angelie Sens, historicus een werkzaam bij het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS), willen laten zien dat Johannes van den Bosch veel meer was dan een militair die in de negentiende eeuw de armoede probeerde te bestrijden. Sens probeerde met haar boek ook een bijdrage te leveren aan het debat over het koloniale- en slavernijverleden van Nederland. ‘De beschrijving van het leven en werk van Van den Bosch is een historisch verhaal waarvan ik hoop dat het laat zien waar dingen vandaan komen’, zegt ze zelf. ‘Van den Bosch komt daar relatief goed uit. Omdat zijn hart op de goede plek zat en zijn idealen echt waren.’ Dat neemt niet weg dat de uitwerking van zijn plannen vaak te wensen overliet.

Naar eigen zeggen heeft ze Van den Bosch willen beschrijven als ‘een man die de mensen in principe gelijkstelde, maar daar meteen de mitsen en maren bij bedacht’. Hij was volgens haar zijn tijd ver vooruit en op het juiste moment op de juiste plek. Ze noemt de ‘Kolonieman’ een aimabele, charmante man die in een moordend tempo projecten uitvoerde, maar geen tegenspraak duldde. Daarbij was hij ook een driftkikker, eigenzinnig, scherp en intelligent. Sens:

‘Hij was er op tijd bij om in Suriname dingen te veranderen. Maar ik hoor nu al mensen zeggen dat hij dat alleen maar deed uit economisch oogpunt om mensen te drillen tot arbeidzame burgers. En ook daar zit zeker wat in.’

De kolonieman is af en toe stevige kost. Sens gaat diep in op sociaaleconomische zaken als die rond het Cultuurstelsel, wat af en toe flink was concentratie van de lezer vraagt. Jammer is dat de persoon Van den Bosch zelf wat onscherp blijft. Behalve over de familieverwikkelingen komen we over zijn gevoelsleven weinig aan de weet. Zijn levensverhaal handelt voornamelijk over de zaken waar hij mee bezig was.

Met de hernieuwde aandacht in de laatste jaren voor de rol van Van den Bosch in de Noord-Nederlandse koloniën is zijn betrokkenheid bij de overzeese koloniën steeds meer onderbelicht geraakt. De kolonieman laat echter zien dat Johannes van den Bosch ook als groot economisch denker en landbouweconoom een plek in de geschiedenis verdient. Met haar biografie heeft Sens duidelijk gemaaktdat hij in elk geval beschouwd moet worden als één van de belangrijke personen in het Nederland van de negentiende eeuw.

De Kolonieman. Johannes van den Bosch (1780-1844). Volksverheffer in naam van de koning
Angelie Sens
Uitgeverij Balans
ISBN hardover 9789460038914
ISBN ebook 9789460039027
Verschenen in september 2019

[17]

ZIE NOOT 16

[18]

”De slaven zullen, wat de dagelyckse behandeling betreft, met betrekking

tot hunne eigenaren beschouwd worden te staan als onmondigen tot

hunne Curators of Voogden aan welke wel het reg verbleven is, om eene

vaderycke tucht over dezelve uit te oefenen, doch tegen wier mishandeling

alle publieke autoriteiten verpligt zijn te waken, en toe te sien, dat de wet, in hun

belang ontworpen, stricktelyk worde gehandhaafd: wordende bij deze het

onregtvaardig beginsel, dat zij in regten alleen als zaken en niet als personen

kunnen beschouwd worden, definitivelijk afgeschaft

ARTIKEL 117

Reglement op het beleid der regeering van de Nederlandsch West-Indische bezittingen.

https://digitalcollections.universiteitleiden.nl/view/item/367049#page/28/mode/2up

BIOGRAFISCH WOORDENBOEK VAN HET

SOCIALISME EN DE ARBEIDERSBEWEGING IN NEDERLAND

BOSCH, JOHANNES VAN DEN

https://socialhistory.org/bwsa/biografie/bosch

initiatiefnemer van de Maatschappij van Weldadigheid, is geboren te Herwijnen op 2 februari 1780 en overleden op zijn landgoed Boschlust nabij Den Haag op 28 januari 1844. Hij was de zoon van Johannes van den Bosch, chirurgijn en eigenaar steenfabriek, en Adriana Poningh. Op 2 september 1804 trad hij in het huwelijk met Catharina Lucretia de Sandol Roy, met wie hij vier dochters en drie zonen kreeg. Na haar overlijden op 10 februari 1814 hertrouwde hij op 28 oktober 1823 met Rudolphina Wilhelmina Elizabeth de Sturler, met wie hij twee zonen kreeg. Koning Willem I verhief Van den Bosch en zijn kinderen in 1835 in de adelstand met de erfelijke titel van baron en in 1839 met de titel van graaf.

Van den Bosch begon zijn loopbaan in 1797 in het leger van de Bataafse Republiek als luitenant der genie en werd op eigen verzoek in 1798 uitgezonden naar Batavia. Het Nederlandse koloniale gezag in de Indonesische archipel was beperkt. De nadruk had tot dan gelegen op handhaving van het handelsbelang. Als adjudant verbleef Van den Bosch in de nabijheid van de opeenvolgende gouverneurs-generaal en was hij nauw betrokken bij het begin van de overgang van handelskolonialisme naar territoriale koloniale expansie. Zijn kennis hierover publiceerde hij in de Atlas der overzeesche bezittingen van zijne majesteit den koning der Nederlanden: aan hoogst den zelven aangeboden (Den Haag 1817), die behoorde bij zijn grote, tweedelige overzichtswerk Nederlandsche bezittingen in Azia, Amerika en Afrika, in derzelver toestand en aangelegenheid voor dit rijk, wijsgeerig, staatshuishoudkundig en geographisch beschouwd, met bijvoeging der noodige tabellen, en eenen atlas nieuwe kaarten (Den Haag 1818). In zijn vrije tijd wijdde Van den Bosch zich bovendien aan daadwerkelijke drainage en landontginning in de ommelanden van Batavia met inzet van slaven en vrije boeren. In 1808 raakte hij in conflict met de nieuwe gouverneur-generaal H.W. Daendels. Hij kreeg eervol ontslag uit de dienst met de rang van kolonel, legde zich toe op zijn landerijen, maar in 1810 stuurde Daendels hem met zijn gezin terug naar Europa. Onderweg namen de Engelsen hem gevangen. In 1813, nog voor de bevrijding van de Fransen, was hij echter al terug in Nederland. Tussen 1813 en 1815 maakte hij zich daar verdienstelijk bij de vestiging van het gezag van koning Willem I, met wie hij de volgende kwart eeuw doortastend zou samenwerken bij de opbouw van Nederland als moderne Europese en koloniale natie. Hij steeg verder in militaire rang en bracht het tot generaal-majoor. Maar in 1819 werd hij op eigen verzoek op non-actief gesteld, teneinde zijn plannen met de in 1818 opgerichte Maatschappij van Weldadigheid te kunnen uitvoeren. De oprichting van de Maatschappij geschiedde door een select gezelschap onder auspiciën van prins Frederik, de zoon van de koning. Van den Bosch bracht de bedoelingen ervan onder woorden in de brochure Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijkste voordelen eener algemeene armeninrigting in het rijk der Nederlanden, door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijke gedeelte (Amsterdam 1818). Hij wees op het gevaar dat de (kerkelijke) bedeling een groeiende groep armen afhield van arbeid, terwijl arbeid het enige middel was om armoede te bestrijden. Landarbeid was daarvoor in het bijzonder geschikt en met ontginning van de ‘woeste’ gronden in Drenthe zouden twee vliegen in één klap geslagen worden. De armen leerden gedisciplineerd voor zichzelf te zorgen en het Nederlandse landbouwareaal nam in omvang toe. Aan dit koloniale ideaal werd, in navolging van de onderwijspedagoog J.H. Pestalozzi, een opvoedingsstrategie voor verweesde of gederailleerde jeugd verbonden, gericht op contact met ‘de akker’ en met buitenlucht. Lichamelijke oefening gold als voorwaarde voor een evenwichtige geestelijke ontwikkeing. De Maatschappij van Weldadigheid stichtte in Drenthe de ‘vrije’ koloniën Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord en de gestichten Ommerschans en Veenhuizen. Vele steden werkten mee aan het onderbrengen van ‘hun’ armen. Ondanks alle idealen is er weinig terecht gekomen van Van den Bosch’ uitgangspunt van verheffing van de armen door hen op te voeden tot arbeidzame boeren. Zij die een boerenbedrijf toegewezen kregen, begonnen met een enorme schuld aan de Maatschappij, die ze geacht werden met hun eigen landbouwopbrengsten gaandeweg in te lossen, tot ze vrije boer zouden zijn. Het lukte maar weinigen om uit de spiraal van schulden, betutteling, gedwongen winkelnering, degradatie en straf te ontsnappen. Van den Bosch had zijn militaire contacten en nauwe relatie met de koning gebruikt om middels fondsenwerving onder particulieren een draagvlak te realiseren voor het opzetten van de koloniën. De Maatschappij gaf een blad uit, De Star, en stelde in tal van steden commissies in met leden, honorair leden en corresponderende leden, die geld bijeenbrachten ter ondersteuning van de koloniën. Ook vanuit de Oost en de West meldden zich contribuanten aan. De betere kringen beschouwden steun aan het initiatief als een concrete bijdrage aan de opbouw van Nederland, dat na de Franse bezetting voor het eerst een eenheidsstaat vormde. Maar er was van meet af aan ook kritiek. Isaac da Costa fulmineerde in zijn Bezwaren tegen de geest van de eeuw (1823) tegen particuliere ‘weldadigheid’ buiten kerkelijke kaders: ‘voor vijftig of zestig stuivers ’s jaars kan ieder, die maar wil, een weldadig en verlicht menschenvriend heeten, en niemand aarzelt een zoo fraaien koop te sluiten’. Ook uit meer verlichte hoek kwamen bezwaren. Van den Bosch maakte zich geen illusies over de geneigdheid van mensen tot hard werken en baseerde het dagelijks regime in de koloniën en gestichten op discipline en tucht: ‘Ik meen te mogen aannemen dat de grondslag van allen arbeid, boven en behalve dien welken de onmiddellijke vervulling der dierlijke behoeften vordert, het gevolg is van dwang’, stelde hij in 1829. Die dwang ging de utopisch socialist Robert Owen, geïnteresseerd in het experiment van de landbouwkoloniën met het oog op eigen Quaker-nederzettingen in Amerika, te ver. ‘De generaal schijnt over zeer onbeperkte macht te beschikken’, schreef hij tijdens een studiereis in 1824 over Van den Bosch. Hij prees echter diens betrokkenheid bij het ideaal van verheffing der armen en deelde diens uitgangspunt dat verbetering van de fysieke toestand van de armen een voorwaarde was voor mentale en morele verbetering. Van den Bosch heeft zich alleen in de beginjaren met hart en ziel aan dit project kunnen wijden. Hij vestigde zich in Frederiksoord en werkte hard aan de realisatie van de koloniën zonder de overzeese koloniën uit het oog te verliezen. In 1825 werd hij buitengewoon lid van de Commissie tot de Zaken der Protestantsche Kerk in Nêerlands Oost- en West-Indië.

In 1827 haalde de koning Van den Bosch weg bij de Maatschappij van Weldadigheid, teneinde als commissaris-generaal de bestuurlijke controle vanuit Nederland over Suriname en de Nederlandse Antillen te herstellen. In december 1827 arriveerde Van den Bosch op Curaçao. Na een tocht langs de andere eilanden kwam hij in april 1828 in Suriname aan. In augustus 1828 voer hij terug naar Nederland. In die acht maanden nam hij een aantal (weinig effectief gebleken) initiatieven inzake de handel en het bankwezen, gericht op vergroting van de economische bedrijvigheid en armslag van de koloniën. Het belangrijkst waren zijn pogingen in te grijpen in de verlopen bestuurlijke en sociale verhoudingen in Suriname, waarbij de kwestie van slavernij een voorname rol speelde. Van den Bosch had in 1818 in zijn Nederlandse bezittingen betoogd dat het verbod op slavenhandel een gunstig effect zou hebben op de levensomstandigheden van slaven, doordat men voorzichtiger met hen zou zijn, hen minder wreed zou behandelen en minder zwaar zou belasten. Ook zag hij een economisch gunstig effect. Om orde op zaken te kunnen stellen introduceerde Van den Bosch in juli 1828 in Suriname een 137 artikelen tellend Reglement op het beleid der regeering van de Nederlandsch West-Indische bezittingen (gedateerd 21 juli 1828). Het reglement verbond het bestuur van de kolonie expliciet aan de Nederlandse grondwet, stipuleerde gelijke burgerrechten voor alle vrijen, ongeacht godsdienst of kleur (artikel 116) en stelde dat de in Nederland geldende verordeningen over het armenwezen, onderwijs en kerkelijke zaken ook in de West-Indische bezittingen vorm moesten krijgen (artikel 111). Ten aanzien van het stelsel van slavernij als zodanig nam Van den Bosch een gematigd standpunt in, al greep hij het reglement aan om ook de positie van de slaven te verbeteren. Zo werd in artikel 117 bepaald dat slaven ‘in rechten’ niet langer als zaken zouden worden beschouwd maar als personen. Als mens verhielden slaven zich tot hun eigenaars als een onmondige tot een curator / voogd, die gemachtigd was vaderlijke tucht uit te oefenen. De overheid werd geacht misbruik en mishandeling van slaven tegen te gaan en de eigenaars hadden de plicht hun voeding, kleding en werktijden te verbeteren (artikelen 115 en 118). Zij kon echter niet verhinderen dat onwillige planters artikel 117 in 1832 weer afschaften. Van den Bosch’ reglement werd geformuleerd in een periode, waarin vooral in Engeland de slavernij onder toenemende openbare kritiek kwam te staan. Daarbij kritiseerden J.G. Stedman en later C.E. Lefroy ook het gedrag van de slavenhoudende en bestuurlijke elite in Suriname. Van den Bosch aanvaardde het beschermheerschap van een Surinaamse Maatschappij van Weldadigheid, een initiatief uit kringen van de middenstand, kleurlingen en joden, die geen toegang tot die elite hadden. Het belangrijkste resultaat dat Van den Bosch in Suriname wist te bereiken was de oprichting, tijdens zijn aanwezigheid in Paramaribo in 1828, van een Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Colonie Suriname. In de praktijk betekende dit initiatief een effectieve strategie om de zwakke stemmen in Nederland vóór afschaffing van de slavernij tot zwijgen te brengen met een beroep op kerstening als voorwaarde voor emancipatie. Het politieke klimaat in Nederland veroorzaakte voor de slaven van Suriname en de Antillen een status quo, waarbij emancipatie naar een verre toekomst werd geschoven. De Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs kreeg in 1829 een pendant in Nederland (in de wandeling de Haagsche Maatschappij genoemd), die qua organisatiestructuur sterk geleek op de Maatschappij van Weldadigheid. In tal van steden werd geld ingezameld onder vaste donateurs (vaak dezelfde mensen), die zich tevens konden abonneren op Berichten uit de Heidenwereld.

Net terug in Nederland benoemde de koning Van den Bosch nog in 1828 als gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië. Daar richtte Van den Bosch vanaf 1830 zijn beleid voor de derde keer in zijn loopbaan op de landbouwproduktie. De paternalistische dwang die ten grondslag lag aan de verkassing van armen en bedelaars uit de steden naar de landbouwkoloniën in Drenthe, verkeerde op Java in een stelsel van pure uitbuiting, ingegeven door een abstract staatsbelang en mogelijk ook door zijn persoonlijke ervaringen als grootgrondbezitter op Java. Nadat zijn bevoegdheden in 1833 door zijn benoeming als commissaris-generaal waren uitgebreid, slaagde hij er in korte tijd in om de koloniale begroting sluitend te maken door de invoering van het zogenoemde cultuurstelsel. Dit verplichtte de Javaanse boeren om een vijfde deel van hun landbouwgronden te bebouwen met exportgewassen, zoals koffie, suiker en indigo. In eerste instantie presenteerde Van den Bosch dit als voordelig voor zowel Nederland als de betrokken boeren, omdat in ruil voor de leveranties de grondrente zou worden afgeschaft. In de praktijk gebeurde dat laatste echter niet en werd het toezicht op de verplichte leveringen zo georganiseerd dat de boeren onder steeds grotere produktiedwang kwamen te staan. Van den Bosch combineerde de invoering van het cultuurstelsel met een doelgericht beleid ter bevordering van de fabrieksmatige katoenproduktie in Oost-Nederland, die mede tot doel had nieuwe werkgelegenheid te scheppen voor de groeiende onderklasse in de steden. Terug in Nederland, waar hij in 1834 minister van Koloniën werd, stelde hij steeds hogere eisen aan de financiële resultaten van Nederlandsch-Indië. Het beleid van Van den Bosch in Nederland, Suriname en Nederlandsch-Indië had telkens weer direct invloed op de levensomstandigheden van de meest kwetsbare groepen van de bevolking: van paupers in Hollandse steden, slaven op Surinaamse plantages en boeren in de Javaanse desa’s. Het ging hem daarbij niet zozeer om individuele lotsverbetering, maar hij relateerde de belangen van deze naamloze massa’s steeds aan het particuliere economische initiatief en het staatsbelang. Op het hoogtepunt van zijn loopbaan ging dat laatste voor hem zwaarder wegen dan de belangen van de landarbeiders en slaven. In 1839 accepteerde de Kamer niet langer de ondoorzichtigheid in het leningenbeleid tussen de overheid en de Nederlandsche Handel-Maatschappij, waarbij miljoenen uit de koloniale winsten heen en weer werden geschoven. Van den Bosch aanvaardde de verantwoordelijkheid en trad af als minister. In zijn laatste redevoering als minister verklaarde hij: ‘Doet de bronnen van den kolonialen bloei opdroogen, en de welvaart van ons vaderland verschroeit, onze scheepvaart, onze thans zo bloeiende handel zinken in het niet terug, en vele voorname takken van ons volksbestaan gaan teniet’. Hij stond toen al ver af van zijn oorspronkelijk engagement bij verbetering van de landbouw als tweesnijdend zwaard dat zowel de omgeschoolde pauper als de natie ten goede kwam. In 1842 keerde hij terug als lid van de Tweede Kamer namens Zuid-Holland. Na een korte ziekte overleed hij in januari 1844. De herinnering aan Johannes van den Bosch als oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid wordt levend gehouden in het hedendaagse bezoekerscentrum in Frederiksoord, waar computers toegang geven tot een database die de vele kolonisten van de Maatschappij van Weldadigheid met naam en toenaam traceerbaar maakt in archieven. Die archief-erfenis is een kenmerk van de grote projecten van Van den Bosch in Nederland, in de Oost (de boekhouding van het cultuurstelsel) en in de West (slavenregisters).

EINDE ARTIKEL

”Voor een paar maanden was Van den Bosch commissaris-generaal in West-Indië. Als een van zijn belangrijkste wapenfeiten daar wordt gezien dat hij oprichter was van de “Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Kolonie Suriname”. Vaak wordt hij neergezet als iemand die het beste voor had met tot slaaf gemaakten in Suriname, maar Van den Bosch was niet tegen het systeem van slavernij. Hij zag de relatie tussen eigenaar en tot slaaf gemaakte als een tussen voogd en onmondige, waarbij de eigenaar de plicht had voor de tot slaaf gemaakte te zorgen. Bepaald geen abolitionist dus.”

DOORBRAAK.EU

# BEELDENSTORM-JOHANNES VAN DEN BOSCH, EEN

VAN NEDERLAND’S GROOTSTE KOLONIALE UITBUITERS, KRIJGT VANDAAG EEN BEELD

25 JUNI 2022

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 7

Reacties uitgeschakeld voor Noten 15 t/m 18/Crimineel Johannes van den Bosch

Opgeslagen onder Divers

Noot 14/Crimineel Johannes van den Bosch

14]

CAMBRIDGE UNIVERSITY PRESS

THE DEMOGRAPHIC EFFECTS OF COLONIALISM: FORCED

LABOR AND MORTALITY IN JAVA, 1834-1879

Published online by Cambridge University Press:  20 December 2021

https://www.cambridge.org/core/journals/journal-of-economic-history/article/demographic-effects-of-colonialism-forced-labor-and-mortality-in-java-18341879/8263BFDEC1A77EA9B92BBCABC278F4F9#

Abstract

We investigate the demographic effects of forced labor under an extractive colonial regime: the Cultivation System in nineteenth-century Java. Our panel analyses show that labor demands are strongly positively associated with mortality rates, likely resulting from malnourishment and unhygienic conditions on plantations and the spread of infectious diseases. An instrumental variable approach, using international market prices for coffee and sugar for predicting labor demands, addresses potential endogeneity concerns. Our estimates suggest that without the abolition of the Cultivation System average overall mortality in Java would have been between 10 and 30 percent higher by the late 1870s.

How have colonial policies and institutions affected development in colonized countries? Were these institutions the main reason for poor long-run economic performance in many former colonies, or are other factors, like human capital formation, more important? Although these questions have drawn the attention of many scholars, a consensus in the field has failed to emerge yet (e.g., Acemoglu and Robinson Reference Acemoglu and Robinson2012; Chanda, Cook, and Putterman 2014; Dell and Olken 2020; Easterly and Levine Reference Easterly and Ross2016; Glaeser et al. Reference Glaeser, Rafael La, Florencio Lopez and Andri2004). Furthermore, one major concern with this literature is that long stretches of history between colonial institutions and present-day outcomes are not given sufficient attention (Austin Reference Austin2008).

This paper deals with one of the most extractive colonial regimes ever to exist: the Cultivation System that was implemented by the Dutch colonial government in nineteenth-century Java, Indonesia. The system was devised in the late 1820s by Governor-General Johannes van den Bosch “to expand the productive capacity of the colony” (his own words, cited in Elson [Reference Elson1994, p. 42]). Van den Bosch advanced the argument that peasants were not induced to offer themselves on the labor market for competitive wages because in Java land was abundant and agricultural productivity was high (De Zwart and Van Zanden Reference De Zwart and Jan2015, p. 219). He proposed a system of forced cultivation of cash crops in which the colonial government set specific targets for various cash crops that had to be produced in each residency (the largest administrative unit of the Dutch East Indies), which then translated into targets at the district and village levels. Although there were substantial differences in amounts of crops produced from residency to residency, from district to district, and even from village to village, it is clear that many villages had to devote a substantial share of their land and labor to the production of one or more of the major cash crops, such as sugar, coffee, tea, indigo, or tobacco (Van Baardewijk Reference Van Baardewijk1994, p. 12).

The effects of the Cultivation System on economic and social development in nineteenth-century Java is one of the main topics in the historiography of colonial Indonesia. Already in the mid-nineteenth century, contemporaries claimed that excessive exploitation caused the impoverishment of the Javanese. Edouard Douwes Dekker (better known as Multatuli) is the most famous of these critics, but there were others, such as the Reverend W. R. van Hoëvell who lamented the destitution of the Javanese, which he saw as the consequence of this “malformed system” (cited in Elson [Reference Elson1994, p. 203]). More recently, Booth (Reference Booth1998, 2016) put forth evidence on per capita rice availability, suggesting stagnation or decline up to 1870, and concludes that the net effect on Javanese incomes and living standards was probably negative. Van Zanden (Reference Van Zanden2010) uses historical national accounting to show that per capita consumption as well as per capita GDP declined during the heydays of the Cultivation System. On the other hand, some studies are showing the benign effects of the Cultivation System, such as increased commercial opportunities and the creation of a globally competitive sugar industry (Fasseur Reference Fasseur1975; Bosma Reference Bosma2013). In a particularly thorough study, Elson (Reference Elson1994, pp. 305–307) writes that “there is a large stock of countervailing evidence which suggests that the Cultivation System promoted a previously unknown level of general prosperity among the peasantry.” A key reason for the lack of consensus on the overall impact of the system is regional variation. In the words of one eminent historian of colonial Java, Fasseur (Reference Fasseur, Bayly and Kolff1986, p. 150): “one must be extremely careful in making generalizations about the Cultivation System, as it functioned very differently on the different local and regional levels.” A recent contribution combines a positive evaluation of the Cultivation System and a geographic disaggregated approach. Dell and Olken (Reference Dell and Benjamin2020) show that areas located near sugar factories in the 1850s have higher levels of industrialization, education, and household consumption than other areas today. The construction of roads and railroads to transport sugar is put forth as an important channel for the persistent beneficial impact of the Cultivation System on economic development.

Our study focuses on the immediate effects of the Cultivation System during the middle decades of the nineteenth century. It also uses regionally disaggregated data to analyze the demographic impact of forced labor demands by the Cultivation System and contributes to the debate on the consequences of colonial institutions in three important ways. First, this research is the first to examine the impact of forced cultivation on mortality, a good indicator to measure demographic, health, and wider economic conditions (Sen Reference Sen1998; Fogel Reference Fogel2004; Deaton Reference Deaton2013). To measure the intensity of the Cultivation System, we use annual data on the amount of forced labor employed across residencies between 1834 and 1879, a period that covers the rise and demise of the Cultivation System. Second, our research is the first to use these regionally disaggregated data on changes in the pressure of the Cultivation System over time in a formal panel data regression, including an instrumental variable (IV) approach, in order to test the impact of forced labor on demographic outcomes. This comprehensive approach in geographic and temporal terms complements Dell and Olken’s (Reference Dell and Benjamin2020) study. The impact of the Cultivation System may have differed between the short- and the long-run, and by analyzing annual data, we avoid the “compression of history” (Austin Reference Austin2008). Third, while Dell and Olken (Reference Dell and Benjamin2020) focus on the long-term effects of sugar factories and their spill-overs in terms of investments, we include the cultivation of all crops produced in the Cultivation System (e.g., coffee, cinnamon, tea, and tobacco). The cultivation of other crops may not have had similar effects in terms of long-term economic development, as they did not require the same capital investments necessary for sugar refining.

Our analyses show that the colonial system had a negative impact on regional health since labor demands are strongly associated with higher mortality rates. This relationship can be explained by malnourishment, as well as harsh and unhygienic conditions on plantations that contributed to the spread of infectious diseases. In addition, an IV approach is used to address the potential endogenous character of forced labor demands. For this purpose, we use international market prices for coffee and sugar—the most cultivated crops in Java—to predict local labor demands to produce these commodities (we confirm this is a valid instrument with a placebo test using prices for commodities unrelated to the Cultivation System). The results of this exercise reinforce our findings that harsh working conditions in Java increased mortality significantly. Without the abolition of the Cultivation System, our estimates suggest that average overall mortality in the island would have been between (roughly) 10 and 30 percent higher by the late 1870s.

Our study is also related to two broader bodies of literature. The first considers the consequences of colonial institutions on living standards in the nineteenth and twentieth centuries (Booth Reference Booth2007; Frankema and Van Waijenburg Reference Frankema and Marlous2012; Van Zanden Reference Van Zanden2010). Our research employs a widely-used demographic indicator of living standards and shows that even if colonial institutions may have improved economic outcomes in some cases, their mortality effects should be taken into account to assess their overall impact on the population. The second body of literature studies the determinants of demographic outcomes in Southeast Asia (Booth Reference Booth2019) and pre-industrial times more generally (Galloway Reference Galloway1988; Kelly and Ó Gráda Reference Kelly and Ó Gráda2014). We show that labor conditions were an important determinant of mortality.

The remainder of this paper is structured as follows. The second section introduces the functioning of the Cultivation System and elaborates on how forced labor was recruited. The third section presents the data we gathered to examine the demographic effects of colonial institutions in Java. The fourth section shows the results and the fifth section concludes.

MOBILIZING LABOR IN THE CULTIVATION SYSTEM

The Cultivation System was devised in the late 1820s to bolster Dutch government revenues by forcing Javanese peasants to grow and deliver cash crops. In return for the delivery of these crops to the government, peasants received a certain amount of cash (crop payment, or plantloon) for their produce. These payments could differ from one place to the next but were generally well below market value (Fasseur Reference Fasseur1975, pp. 20–21). Furthermore, a significant share of this plantloon returned to the government coffers in the form of land tax paid by the peasants (Elson Reference Elson1994). The Cultivation System was extraordinarily profitable for the Dutch. At its height in the 1850s, net transfers—known as the batig slot—from the East Indies amounted to almost 4 percent of Dutch Gross Domestic Product (GDP) annually and accounted for more than 50 percent of Dutch government revenue (Van Zanden and Reference Van RielVan Riel 2004, p. 180). It is difficult to compare this figure to gains from other colonies since the system was unique in the fact that all economic activity in the East Indies was monopolized by the Dutch state. Yet, if we consider Britain’s favorable balance of payments with India of about £25 million in 1880 to be an appropriate indicator of the drain from India (Habib Reference Habib1984, pp. 17–18),Footnote1 this was equal to about 2 percent of British GDP (Bank of England 2018).Footnote2 In contrast to the Dutch batig slot, this sum did not flow directly into British government coffers but also included private returns.Footnote3

Forced sugar production is the most well-known element of the Cultivation System and has featured prominently in the research on the system (Geertz Reference Geertz1963; Elson Reference Elson1985; Bosma Reference Bosma2013; Dell and Olken 2020). Yet, it was only one part of the system, and 7 out of 21 residencies were not involved in sugar production at all.Footnote4 Focusing only on sugar production thus leaves out a substantial part of the system. In monetary terms, sugar was a much smaller part of the system than coffee (Table 1). Other crops that were introduced as a part of the Cultivation System include coffee, indigo, tea, pepper, tobacco, and cochineal. Table 1 shows payments made to peasants for these crops between 1834 and 1879.

From the early 1860s on, the Cultivation System was gradually phased out, as we can see in Table 1. Pepper cultivation was abolished in 1862, followed by cloves and nutmeg a year later. Forced cultivation of indigo, tea, cinnamon, and cochineal was abolished in 1865, and tobacco in 1866. The government only gradually withdrew from sugar production over a 12-year period that lasted from 1878 to 1890. Coffee was not only consistently the most profitable crop; it was also the last to go: in the Priangan (in West Java), the last compulsory coffee was delivered to government warehouses in 1917. Thus, the system as a whole was only gradually abolished over the long period 1862–1917. Table 1 shows how the system disappears after the 1870s; as the crop payments for cultivation crops declines from over 1 guilder (fl.) per capita to fl. 0.21 on average in the 1890s, down to fl. 0.03 in the 1910s. The system’s end has often been dated 1870 when the Agricultural Law was implemented that opened up the Dutch East Indies for private western enterprises. This was an important change in the system as it ended the Dutch government monopoly on Indonesian export trade, but the system of forced cultivation continued after it.

In order to understand the possible effects on mortality, it is crucial to know how this labor was mobilized, who performed this labor, and what were the incentives of those involved in the system. The focus of this paper is on forced labor related to crop cultivation (the so-called cultuurdiensten). In addition to this, peasant households were also liable to perform corvée labor duties (heerendiensten), like dredging canals and building roads, in order to improve the infrastructure needed for the Cultivation System. For the early nineteenth century, there are, however, no data on the amount of labor this entailed, but the figures could be substantial, as shown for the post-1880 period by Hup (Reference Hup2020).

Geography plays an important role in determining the crop produced. Some regions were much more suitable for the production of sugar or coffee than others, as shown in Figures 1 and 2. In order to create these figures, we used data on average annual temperature and rainfall in the period 1970–2000 (Fick and Hijmans 2017), in combination with present-day figures on slope and altitude (CGIAR CSI 2019) and soil characteristics (ISRIC 2019). To compute coffee suitability as shown in Figure 1, we follow the approach of Felgendreher, Olsson, and Valsecchi (Reference Felgendreher, Olsson and Valsecchi2019) and created bins for temperature, rainfall, elevation, slope, and soil pH that are equally weighted to generate an index running from 1–8, where 1 is highly suitable and 8 is unsuitable (not reached in Java). To calculate sugar suitability (Figure 2), we created bins for temperature, rainfall, elevation, slope, and soil pH based on Dippel, Greif, and Trefler (Reference Dippel, Greif and Trefler2020) and texture from Jayasinghe and Yoshida (2010), to similarly create an index running from 1–8. Here we use the weights for each bin following Jayasinghe and Yoshida (2010) in the aggregate index. While climate and soils may have changed slightly between the mid-nineteenth century and the late twentieth century, it is unlikely to have altered the spatial distribution of suitability for crop cultivation. Indeed, our suitability indices correspond well with the known spatial distribution of coffee and sugar production in the nineteenth century (as shown by Felgendreher, Olsson, and Valsecchi Reference Felgendreher, Olsson and Valsecchi2019; Dell and Olken 2020).

Mountainous regions like Priangan and Kedu produced mainly coffee and tea, while coastal areas like Semarang and Surabaya were specialized in sugar production. Highly fertile regions, like Pasuruan, levied more labor for cultivation services than infertile regions, such as Rembang. Similarly, annual fluctuations in weather (rainfall and temperature) would have had an important effect on the number of workers necessary for harvests. Coffee harvests, in particular, showed large year-to-year fluctuations. In the Koloniale Verslagen (Colonial Reports, henceforth KV), good and bad results of the Cultivation System in the various regions are generally related to prevailing climate conditions.Footnote 5 These fluctuations went together with forced labor demands since a larger production volume necessitated more labor for harvests and the tending of plants.

Various actors were involved in the system. The central colonial government in Batavia set targets for the production per residency. Within each residency, these translated into targets at lower levels of the colonial administration (Van Zanden Reference Van Zanden2010, p. 163). Especially in the early period of the system, colonial officials lacked proper information about the productive capacity of different regions, and the targets were to an extent arbitrary: for example, one village was assigned to produce indigo, the next village sugar, and the one next to that coffee, even if none of the crops had previously been produced in the areas, there was no expertise with the crop, and no one knew whether the region was properly suited for the growth of these crops (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 15). This also resulted in a number of failed harvests in the early years of the system. Because circumstances were so different in the various regions, instructions sent by the colonial government were flexible, and there was autonomy among the regional European officials to change targets (ibid., p. 28). These targets were consequently passed on to the indigenous regional elites, the regents (bupati), and supra-village elites (priyayi), who passed them further down the indigenous hierarchy to the village (desa) chiefs. Desa chiefs, who had to mobilize labor, thus received targets from traditional supra-village authorities. This meant that decisions on the amount of crop produced and labor mobilized were to some extent made locally (Fernando Reference Fernando1982, pp. 71–75; Van Niel Reference Van Niel1992, p. 66).

Both regional colonial officials and local indigenous elites were incentivized to push for increases in production as they were rewarded with a share of the proceeds from the produced cultivation crops (known as kultuurprocenten, or cultivation percentages). Colonial officials at various levels shared in these proceeds, but those at the top reaped higher rewards than those at lower steps of the hierarchy. The Resident of Pasuruan, for example, earned about fl. 25,000 annually as his share of the proceeds next to his salary (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 30). Similarly, the wealth of the highest regional indigenous elites, the bupati or regents, was legendary: the five regents in Priangan earned some fl. 18,000 per annum each (ibid., p. 31). To compare, a rural unskilled laborer in the 1850s made about fl. 0.20 per day or fl. 73 per annum if one would work every single day of the year (De Zwart and Van Zanden Reference De Zwart and Jan2015, p. 222). Rewards for priyayi and desa chiefs could also differ substantially depending on production in their regions. For these lower indigenous heads, increasing production may have even been more important though, as, in contrast to the regents and European officials, they hardly received any salary besides their kultuurprocenten (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 32). The kultuurprocenten meant that market forces, in terms of sales prices of coffee and sugar, may have influenced labor requirements, as was also noted by Onghokham (1975, p. 181) and Reinsma (Reference Reinsma1959, p. 65).

A central position in the system was held by the village chief, who was a low-ranking member of the indigenous ruling elite and the one who mobilized labor in his village. He also received a share of the cultivation proceeds, but if the carrot did not work, higher authorities could also use the stick; if village chiefs did not meet the higher demands from supra-village elites, they could be whipped for their failures (Elson Reference Elson1985, p. 52; Fasseur Reference Fasseur1975, p. 34). The chief’s position was precarious as, in principle, he was elected from the class of wealthy landowners. If a chief was successful, his position could become hereditary (which did happen in many places). However, if he did a poor job, someone from another family could be elected chief (Boomgaard Reference Boomgaard1989, pp. 68–69). This meant that the village head had to navigate between the demands from higher elites and the interests of his constituents to ensure the long-term stability of the system.

As noted earlier, peasants in principle received a cash payment that was related to their production, which could have provided a monetary incentive to increase cultivation. Payments were, however, often too low to serve as an important incentive. Furthermore, it remains unclear how much money actually reached the peasants and what part was lost through the various layers of the indigenous hierarchy (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 24). Village officials were in charge of distributing the payments among the peasants, and Dutch colonial officials observed that most of it often went to the wealthier villagers who had friends among the village officials (Fernando Reference Fernando1982, p. 117). Instead, peasants complied with the labor services because it was asked of them by the same regional and village authorities that had always demanded labor from them. It was part of the traditional social fabric, where they were obliged to perform what was requested of them or suffer the consequences (Van Niel Reference Van Niel1992, p. 111). There was always the threat of violence that could force peasants into submission: “uncooperative peasants could find themselves arrested, whipped or stripped and exposed to the burning sun” (Elson Reference Elson1985, p. 52) and local police could be used to force peasants to perform their cultivation duties “at bayonet’s point” (Breman Reference Breman2015, p. 261).

We can gain a good understanding of who was liable to cultivation duties from detailed accounts of the Umbgrove Commission, which investigated sugar production in the 1850s.Footnote6 Throughout the island, cultivation services were levied on landowners or those with user rights to village lands.Footnote7 In principle, it was the male head of the household who was required to perform those levies, yet he could send a replacement. This could be an adult son (aged at least 16),Footnote8 or another dependent who sometimes lived on other peasants’ plots or even in their houses.Footnote9 The reports emphasize that it were “able-bodied men” who had to perform the labor duties.Footnote10 Those who were unable to work, like the old and disabled, were exempted.Footnote11 Because of the possibility to send replacements, it was a common practice of the wealthier peasants who owned large plots of land to arrange with those villagers with little or no land to perform the labor duties for them in return for compensation (Van Niel Reference Van Niel1992, pp. 112–113). There are also examples of people paying off village chiefs to get exempted from labor services (Elson Reference Elson1994, p. 204). This meant that there existed situations where, even though labor services were attached to the land, large landowners performed no cultivation services, while those without land did. Regional and local chiefs were exempted, as were the Islamic clergy and the haji’s, a high class of wealthy merchants. Women and younger children did perform work in the cultivation of rice and production of cash crops (Elson Reference Elson1994, p. 205; Vitalis Reference Vitalis1859, p. 78), but only by assisting their husband or fatherFootnote12 or in return for a wage.Footnote13 Elson (Reference Elson1994, p. 119) cites evidence of women and children in forced labor duties, but this was not common.Footnote14

None of the sources we found reported in detail how common it was for replacements to be sent, so it is impossible to establish precisely who was actually performing the labor duties. But the evidence suggests they were relatively young and healthy men, aged over 16, and poorer on average than society as a whole.

DATA AND SOURCES ON FORCED LABOR AND DEMOGRAPHY

Data Sources

For our analysis of the effects of the Cultivation System, we rely on the published statistical series on Indonesian economic history known as the Changing Economy in Indonesia (CEI). These data were originally gathered from a variety of colonial sources like the Koloniale Verslagen (KVs, Colonial Reports) and annual reports of various departments. In addition, we gathered new data series on variables not covered by the CEI from the Kultuur Verslagen (Cultivation Reports), which were produced under the auspices of the Director of Cultures each year and which can be found in the Dutch National Archives in The Hague (for the period 1834–1854),Footnote15 as well as the KVs (for the period 1855–1879). Original sources were also used to cross-check for possible errors in CEI volumes. In this section, we will provide an overview of the data that we employed in our analysis, and we will discuss the sources and the possible problems with these figures.

The unit of analysis in this paper is the residency, shown in Figures 1 and 2. Over the period under investigation, there are some changes in the total number of residencies. In 1849 and 1855, the residency of Banyuwangi and Probolinggo were, respectively, created out of the larger residency of Besuki. Thus, we merged them to create one series for Besuki. The reverse happens with the residency of Pacitan, which was merged with Madiun in 1867.Footnote16 In addition, a number of residencies were excluded from the analysis. These are the residencies of Batavia, Buitenzorg, Yogyakarta, and Surakarta, which were not included in the Cultivation System, and therefore, there are no data on the development of the pressure of the system in these regions. Additionally, population registrations in these areas showed too many gaps, and consequently, these residencies could not serve as a counter-factual. Finally, registration of deaths and births for Cirebon was insufficient to include in the analysis.Footnote17

DEMOGRAPHIC DATA

We look at different measurable aspects of the Cultivation System in an annual, per-residency fashion. First, we consider demographic data on deaths, births, and total population from Boomgaard and Gooszen (Reference Boomgaard and Gooszen1991). In the nineteenth century, residents were required to fill out information about the total population, births, marriages, deaths, and other relevant figures. Many of these tables were quite detailed and contained breakdowns by ethnic group, age, and gender (ibid, p. 19). Underlying data for the reports were gathered locally by village headmen who had to provide figures to the district chiefs.

FORCED LABOR

To measure the pressure of the Cultivation System on Javanese society, we look at the forced labor requirements for cultivation from Van Baardewijk (Reference Van Baardewijk1994). These data were cross-checked with the original Cultivation Reports in the Dutch National Archives. Only the number of households involved in the cultivation services was included in the reports, and not the days worked or the intensity of work.Footnote18 This means our analyses relate the number of forced laborers to mortality and thus cannot distinguish between the extensive and the intensive margin of mortality. We found that the number of laborers was positively and strongly correlated with production so that we can assume there were no large differences from year to year and from region to region in terms of days worked per laborer. It is plausible, however, that there were differences in working days per laborer between crops. In our background analyses, we tested for this by estimating whether the effect of labor is different depending on the specialization of residencies but found no significant difference. Data on forced cultivation are available until 1880, but we take 1879 as the end date for our study due to changes in the colonial administrative system and a break in the data caused by a famine in 1880.Footnote19

CONTROL VARIABLES

Besides demographic and forced labor data, we include a number of controls in our analyses in the next section. The first is the number of buffaloes per person to measure an important part of a region’s productive capacity. These animals were extensively used in agricultural activities and served as an important source of meat for the Javanese (Barwegen Reference Barwegen, Boomgaard and Henley2004, pp. 285, 292–297). We include rice prices to measure changes in the purchasing power of most of the population. This staple product was a crucial component of subsistence consumption across the island (Van Zanden Reference Van Zanden2003). We also include cash payments that Javanese laborers received for their services in the Cultivation System (plantloon). Although a significant share of this payment would return to the Dutch in the form of a land tax, as we explained earlier, fluctuations in this indicator could still capture changes in nutritional intake. Additionally, we also include a measure of the volume of cash crop production (in metric tons) under the Cultivation System in the analyses to rule out other aspects of the system that may have impacted mortality (such as lower availability of land and capital inputs for food production) and that are unrelated to labor demands, our main independent variable. The final control variable we add refers to the number of Dutch officials in a given region over time.Footnote20 Given the possibility of underreporting during the early decades of colonial rule (Boomgaard and Gooszen Reference Boomgaard and Gooszen1991), their presence in a particular region may have improved demographic statistics.Footnote21 We provide descriptive statistics for these variables in Table A1 in Online Appendix A. Figure 3 plots the most important of these variables on the map of nineteenth-century Java to show the spatial patterns of the data.

Data Reliability

To what extent are these colonial figures reliable? Some underreporting may be expected from the total population figures, for example, as fewer people enumerated may have meant lower taxes and fewer labor duties. However, over the past decades, many scholars have studied these data and improved on them by cross-checking various sources. These investigations have shown that although there may be a general problem of underestimation, the picture that these data show in terms of long-run trends, as well as short-run fluctuations, is typically correct (Boomgaard Reference Boomgaard and Anne Booth1990; Boomgaard and Gooszen Reference Boomgaard and Gooszen1991).

We performed additional checks and came to the same conclusion. First, the series were checked for outliers and trend breaks. Implausible outliers were either removed (start of series) or replaced by log-linear interpolations (otherwise). This concerns four observations in total, which are listed in Online Appendix B. We also checked our results for trend breaks that can be found for some series in some residencies. Some of these breaks are due to investigations by the colonial government, which in subsequent years resulted in higher numbers as underreporting was corrected (Boomgaard and Gooszen Reference Boomgaard and Gooszen1991, pp. 18–25). Adjusting for these breaks would affect all previous observations. Since this could amount to a large share of the data series for some residencies, we chose to rely on data that has only been corrected for outliers. However, we used the trend breaks-corrected data as a robustness check of our results, and it strengthened our main findings. The procedure for dealing with these breaks and the robustness checks for our main results are reported in Online Appendix B.

Next, we check whether the spikes in mortality we observe in the data coincide with qualitative evidence on the occurrence of famines and epidemics. Outbreaks of smallpox and cholera linked to the introduction of the Cultivation System were reported in 1834–1835. The period between 1844 and 1851, in particular, can be considered a period of hardship, with frequent harvest failures and famines, as well typhoid fever epidemics reported in various residencies across the island (Boomgaard Reference Boomgaard and Owen1987, p. 50; Elson Reference Elson1994, p. 102). In the 1860s and 1870s, outbreaks of cholera and malaria are observed (Boomgaard Reference Boomgaard and Owen1987, p. 50), in addition to a famine in Bagelen in 1875 (Hugenholtz Reference Hugenholtz, Bayly and Kolff1986). These mortality shocks noted in the literature can also be observed in the mortality data of the various residencies. In Figure 4, these events are superimposed on the overall series for Java. Nearly every mortality event listed previously coincides with a mortality peak in the data, with the exception of the 1844 famines.

A third check on the data is to see whether the population changes implied by the reported births and deaths match the total population numbers. Because we do not have births and deaths for every residency and year, it is not possible to reconstruct the entire series from scratch, either by residency or for Java as a whole. Instead, we compare: total population t–1 + births t – deaths t with total population from the sources for all years and residencies for which these data are available. Figure B1 in Online Appendix B shows these results by residency. Generally, they match, which lends confidence to the demographic data.

As a final check, we compare the Java mortality figures to mortality rates in other Asian countries in this period. For the 1760–1870 period, Bassino and Van der Eng (Reference Bassino and Pierre2019) report figures for Yambe, a Japanese village in the present-day Yamagata prefecture. On average, crude death rates were 25 deaths per 1,000 inhabitants, comparable to our Java-wide range of 20–35. With CDR peaks well over 40, Yambe witnessed higher mortality than Java as a whole, though such peaks are encountered in some of the individual residencies. Jannetta and Preston (1991, p. 426) report an average CDR of 36 in 1836–1875 for Ogen-ji, a village located in the Hida region in central Japan. Smith and Ng (1982) provide mortality figures for the Philippines between 1803–1903. The CDR there was between 20–30 in the 1803–1840 period and frequently well above 30 after 1840. Finally, Burgess and Donaldson (2012) have collected district-level mortality data for the period 1870–1930 in India. They provided a CDR of 32 per 1,000 in 1870. Overall, the range and peaks in the CDR for Java are in line with the mortality expectations for a nineteenth-century Asian society, colonized or otherwise. The mortality peaks we see in the overall Java series and the peaks in the residencies’ series (above 30, sometimes as high as 80 deaths per 1,000 inhabitants) are not unusual for this part of the world.

DEMOGRAPHIC EFFECTS OF FORCED LABOR

Main Results

This section discusses how we calculate the impact of the Cultivation System on mortality.Footnote 22 We estimate the following model:

(1)

where i and t index residency and time respectively;CDR refers to crude death rates per 1,000 people; forced labor refers to the total number of laborers working for the Cultivation System in a residency per 1,000 inhabitants.Footnote 23 As noted previously, data gaps result in an unbalanced panel. We include a vector of residency-level (log-transformed, and per 1,000 people) controls ′ that may explain some of the observed mortality trends.

Insofar as trends in underreporting were not systematically biased in a way that is not captured by the presence of Dutch officials in a given residency, the inclusion of year fixed effects (τ t ) can further mitigate this potential problem. Time fixed effects can also account for the effect of shocks that affect all residencies in the same way and vary over time (e.g., weather fluctuations and famines),Footnote 24 and any changes in the exploitation per forced laborer that were similar across residencies. Finally, we include residency fixed effects δ i to control for time-invariant unobserved factors that had an impact on mortality (e.g., geographic characteristics of the region).Footnote 25 We estimate Equation (1) using Driscoll-Kraay standard errors to account for serial and spatial correlation (Driscoll and Kraay 1998).

Table 2 presents the results of estimating Equation (1), where we stepwise introduce residency and year fixed effects along with several control variables. We find that the coefficient for log forced labor (β in Equation (1)) is always positive and statistically significant, which suggests that forced labor under the Cultivation System was associated with higher crude death rates. This holds even when we include variables that significantly lower the number of observations in specifications 5 and 6. The coefficients for the control variables have the expected sign. The number of buffalo is negatively associated with CDR, suggesting that the availability of livestock that could be employed in agricultural activities correlates negatively with overall mortality. We expect the opposite for rice prices since year-to-year increases are likely to worsen the purchasing power of most of the population. Indeed, this is what Table 2 consistently shows, although the coefficient for this variable is not statistically significant (Column (5)). The additional variables we include in the last column also relate to mortality in the expected manner, although the interpretation of this specification has to be made with caution because the number of observations is ca. 30 percent lower with respect to Column (4). The first is cash payments received by the Javanese for growing crops under the Cultivation System, and the second is the number of colonial administrators in the region. Both variables are negatively related to the CDR, although only the latter is statistically significant.A third check on the data is to see whether the population changes implied by the reported births and deaths match the total population numbers. Because we do not have births and deaths for every residency and year, it is not possible to reconstruct the entire series from scratch, either by residency or for Java as a whole. Instead, we compare: total population t–1 + births t – deaths t with total population from the sources for all years and residencies for which these data are available. Figure B1 in Online Appendix B shows these results by residency. Generally, they match, which lends confidence to the demographic data.

As a final check, we compare the Java mortality figures to mortality rates in other Asian countries in this period. For the 1760–1870 period, Bassino and Van der Eng (Reference Bassino and Pierre2019) report figures for Yambe, a Japanese village in the present-day Yamagata prefecture. On average, crude death rates were 25 deaths per 1,000 inhabitants, comparable to our Java-wide range of 20–35. With CDR peaks well over 40, Yambe witnessed higher mortality than Java as a whole, though such peaks are encountered in some of the individual residencies. Jannetta and Preston (1991, p. 426) report an average CDR of 36 in 1836–1875 for Ogen-ji, a village located in the Hida region in central Japan. Smith and Ng (1982) provide mortality figures for the Philippines between 1803–1903. The CDR there was between 20–30 in the 1803–1840 period and frequently well above 30 after 1840. Finally, Burgess and Donaldson (2012) have collected district-level mortality data for the period 1870–1930 in India. They provided a CDR of 32 per 1,000 in 1870. Overall, the range and peaks in the CDR for Java are in line with the mortality expectations for a nineteenth-century Asian society, colonized or otherwise. The mortality peaks we see in the overall Java series and the peaks in the residencies’ series (above 30, sometimes as high as 80 deaths per 1,000 inhabitants) are not unusual for this part of the world.

DEMOGRAPHIC EFFECTS OF FORCED LABOR

Main Results

This section discusses how we calculate the impact of the Cultivation System on mortality.Footnote 22 We estimate the following model:

(1)

where i and t index residency and time respectively;CDR refers to crude death rates per 1,000 people; forced labor refers to the total number of laborers working for the Cultivation System in a residency per 1,000 inhabitants.Footnote 23 As noted previously, data gaps result in an unbalanced panel. We include a vector of residency-level (log-transformed, and per 1,000 people) controls ′ that may explain some of the observed mortality trends.

Insofar as trends in underreporting were not systematically biased in a way that is not captured by the presence of Dutch officials in a given residency, the inclusion of year fixed effects (τ t ) can further mitigate this potential problem. Time fixed effects can also account for the effect of shocks that affect all residencies in the same way and vary over time (e.g., weather fluctuations and famines),Footnote 24 and any changes in the exploitation per forced laborer that were similar across residencies. Finally, we include residency fixed effects δ i to control for time-invariant unobserved factors that had an impact on mortality (e.g., geographic characteristics of the region).Footnote 25 We estimate Equation (1) using Driscoll-Kraay standard errors to account for serial and spatial correlation (Driscoll and Kraay 1998).

Table 2 presents the results of estimating Equation (1), where we stepwise introduce residency and year fixed effects along with several control variables. We find that the coefficient for log forced labor (β in Equation (1)) is always positive and statistically significant, which suggests that forced labor under the Cultivation System was associated with higher crude death rates. This holds even when we include variables that significantly lower the number of observations in specifications 5 and 6. The coefficients for the control variables have the expected sign. The number of buffalo is negatively associated with CDR, suggesting that the availability of livestock that could be employed in agricultural activities correlates negatively with overall mortality. We expect the opposite for rice prices since year-to-year increases are likely to worsen the purchasing power of most of the population. Indeed, this is what Table 2 consistently shows, although the coefficient for this variable is not statistically significant (Column (5)). The additional variables we include in the last column also relate to mortality in the expected manner, although the interpretation of this specification has to be made with caution because the number of observations is ca. 30 percent lower with respect to Column (4). The first is cash payments received by the Javanese for growing crops under the Cultivation System, and the second is the number of colonial administrators in the region. Both variables are negatively related to the CDR, although only the latter is statistically significant.

Table 2 indicates that the main mechanism explaining the relationship between mortality and the Cultivation System is related to forced labor and not to other aspects of this colonial institution. The inclusion of total cash crop production in tons in Column (4) slightly lowers the coefficient for log forced labor, but it remains sizeable and statistically significant. This is also the case in Column (6), even though the sample size declines greatly. Furthermore, the estimated effect for the system’s production (log production) in Columns (4) and (5) is lower than that of forced labor.

Our preferred specification in the following is the one shown in Column (4) since it has a high number of observations while still including a number of important controls. Furthermore, Columns (5) and (6) show that adding further control variables does not change the size and statistical significance of the coefficient for the main variable of interest. The estimated effect in Column (4) suggests that a 1-percent increase in the number of laborers working for the Cultivation System increased crude death rates by 0.16 percentage points. In absolute terms, this size effect suggests that on average across Java in 1840, when labor demands in the Cultivation System were particularly high, for every increase of forced workers by 1,000 people, total deaths rose by about 30.Footnote 26 Considering the whole period, our estimates imply that aggregate mortality in Java would have been about 11 percentage points higher by the late 1870s, if the average forced labor across residencies had not declined from about 120 laborers per 1,000 inhabitants to 60 between 1835–1840 and 1875–1879, respectively.

Mechanisms

We suggest that the relationship between forced labor and mortality was related to malnourishment and the harsh and unhygienic conditions on Cultivation System plantations that contributed to the spread of infectious diseases. Data on causes of death in the nineteenth century are limited, but some figures suggest that infectious diseases were important killers in nineteenth-century Java, such as dysentery, cholera, and various fevers (Boomgaard Reference Boomgaard and Owen1987). Only in the early twentieth century it had become clear to, or was acknowledged by, colonial authorities that conditions on plantations, by then under private ownership, were conducive to the spread of disease and led to increased mortality. An edited volume was published in 1914 on estate hygiene containing suggestions on how to improve the health situation on plantations. Contributions note that disease often spread among laborers as they were packed together in small spaces in unhygienic conditions (Grijns and Kiewiet de Jonge Reference Grijns and Kiewiet de Jonge1914, p. 11). It was observed that “where large groups of workers, soldiers and prisoners are put together, this generally results in the outbreak of disease and many estates have failed as a result of disease and death among laborers” (ibid. p. 55). On Senembah estate in Deli (Sumatra), mortality was exceedingly high, where 30 per 10,000 workers died of typhoid annually, 29 per 10,000 of cholera, and even 181 per 10,000 of dysentery (ibid., p. 100). Four percent of all workers labeled as “coolies” died on these three diseases alone, which is four times as many as outside the plantation system. With more limited knowledge about the spread of disease, similar forces must have been at play on nineteenth-century plantations, given their poor hygienic conditions. For example, sugar workers in the mid-nineteenth century were often housed in “squalid” kampungs that held between 1,000 and 2,000 people (Bosma Reference Bosma2013, p. 109). Considering the large scale of the Cultivation System and the number of workers involved, this mechanism almost certainly affected nineteenth-century death rates.

In some cases, workers lived at the plantation for an extended period of time, like in Priangan, where coffee plantations could be located up to 30 kilometers from peasants’ villages (Breman Reference Breman2015, pp. 234–244). In other cases, peasants traveled back and forth to plantations each day, even if they were located far away. In Tegal, for instance, some peasants spent one to three hours walking each day (Van Schaik Reference Van Schaik1986, p. 97). There may have also been a combination of daily commuting and temporary residence close to the fields. For example, in a plantation in Cirebon, some peasants came from villages up to 12 kilometers from the sugar fields and 13.5 kilometers from the factory, while others lived only a few hundred meters away.Footnote 27 Sugar cane cutters and factory workers in Besuki spent eight consecutive days (and nights) in the fields and factory before returning home for 8 or 16 days.Footnote 28 Certainly, the interaction among peasants within a wide radius from a plantation, as well as the travel to and from the plantation may have helped the spread of disease throughout a region. This suggests that labor demands in one year may have affected mortality in the subsequent year. In line with this idea, we find that using log forced labor lagged by one year leads to similar results (see Table A2 in Online Appendix A).

Next to cramped living conditions and poor hygiene, lack of food may have played a role in making workers more susceptible to illnesses. Willem Bosch, the head of the Medical Service in the mid-nineteenth century, suggested that the spread of a (likely) typhoid fever epidemic across the mountains of Central Java in 1846 resulted from a dearth of food, improper clothing, and poor accommodations (Bosch Reference Bosch1852, p. 462). He was one of the few colonial officials who criticized the Cultivation System by alluding to its role in the spread of epidemic disease. Bosch notes that European and Chinese inhabitants of the region, and their Javanese servants, remained unaffected by the epidemic, which also suggests the role of cultivation labor, as these people were not working in the system. Another colonial official, Inspector of Cultivations Louis Vitalis, wrote in 1835 that many thousands of laborers in indigo production in the Priangan had died of hunger. Vitalis described peasants as “walking skeletons that dragged themselves from place to place, many of whom expired from the rigors of their ordeal” (cited in Breman Reference Breman2015, p. 215). Workers were not well-fed and had to survive on “roots and plants they found growing in the wild” (ibid., 272). In line with this, Hugenholtz (Reference Hugenholtz, Bayly and Kolff1986, p. 162) notes that fever epidemics often broke out as a result of food scarcity. Malnourishment and overwork reduced the nutritional status of plantation workers, which in turn impeded the normal operation of their immune system and increased their susceptibility to disease (Floud et al., Reference Floud, Fogel, Harris and Chul Hong2011).

Forced cultivation may have negatively affected the food supply as too much time spent on producing cash crops could result in neglect in the production of rice, leading to reduced food availability, causing undernourishment, famines, and excess mortality (Van Niel Reference Van Niel1992, p. 140; Boomgaard Reference Boomgaard1989, pp. 186–191; Elson Reference Elson1994, pp. 230–232). Former Resident of Besuki, H.A. van der Poel (1865, pp. 97–118), wrote that the general rise in rice prices and increasing scarcity of rice results from neglect on the part of the peasants due to the increased labor in the Cultivation System. In the Cultivation Report of 1851, high mortality in Jepara was also considered to be the result of “excessive cultivation” of sugar in the years preceding (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 89). Reduced levels of food consumption until the 1840s have been observed by Boomgaard (Reference Boomgaard1989, pp. 96–108) and Van Zanden (Reference Van Zanden2010, p. 166), while Booth (Reference Booth1998, pp. 94–95) shows the decline in rice consumption may have persisted until 1865. Rice trade across Java could, in principle, have alleviated shortages. Yet markets were still poorly integrated, and local scarcity could lead to short-term price fluctuations (Van Zanden Reference Van Zanden2004). Furthermore, low crop payments combined with relatively high land taxes could leave peasants short of cash. This lack of purchasing power resulted in famine in Cirebon and Semarang in the 1840s (Hugenholtz Reference Hugenholtz, Bayly and Kolff1986, pp. 161–165). Our analyses, however, show no significant negative relationship between rice prices and crude death rates,Footnote 29 possibly because annual price series do not capture the potentially significant seasonal fluctuations in prices (Hugenholtz Reference Hugenholtz, Bayly and Kolff1986, pp. 161–162; Van Zanden Reference Van Zanden2004), and because non-rice food crops were an important source of calories over the period under consideration (Boomgaard and Van Zanden 1990).

Robustness Tests

These results are robust to various tests performed in Table 3. The first column of this table presents our benchmark results, which corresponds with specification 4 in Table 2. Column (2) excludes the residency of Besuki from the sample to check whether the procedure we followed combining the series for Bayuwangi, Besuki, and Probolinggo influences our results. This is not the case because the coefficients are very similar to those in the first column. Next, we exclude potentially abnormal years from our sample, which we identify as periods with CDR above 38.Footnote 30 The size of our coefficient of interest remains statistically significant, although its size declines slightly. This suggests that forced labor influenced mortality both during years of crises and “normal” periods. The last column of Table 3 excludes known famine years (1844–1846; 1849–1850) with no consequences for our earlier findings. In sum, these tests suggest that the link we find between forced labor and mortality is robust to variations in the sample and is not driven by outliers.Footnote 31

We specifically highlight labor demands by the Cultivation System as the mechanism leading to increased mortality. Earlier research, however, also suggested that increased demand for household labor provided an incentive to increase family sizes, or that increased female labor participation implied reduced breastfeeding times that caused shorter periods in-between successive pregnancies (e.g., Boomgaard Reference Boomgaard1989; Henley Reference Henley2011; White Reference White1973). This rising fertility was put forth as one of the reasons for the relatively fast demographic growth that has often been observed for nineteenth-century Java. To test this proposition, we replace crude death rates in Equation (1) with crude birth rates (CBR) in Table 4 and repeat the calculations noted earlier. Our results suggest that forced labor was positively associated with births, which is in line with earlier research. However, and contrary to the results on mortality, the coefficients for log forced labor and log production are not statistically different from zero.Footnote 32 That we do not find a significant effect may be because the two opposing effects of the Cultivation System on births canceled each other out: the incentive to increase family size resulting from higher labor demands on households and Malthusian dynamics that would have led to a decline of births as a result of the increased hardship. With a significant positive relationship between Cultivation System labor and crude death rate, and no correlation with crude birth rates, our analyses suggest that fast population growth in nineteenth-century Java took place despite the Cultivation System, rather than because of it.

Two factors have not been considered that may be important in our setting: migration and reverse causality. If relatively well-off and more resourceful peasants moved between residencies anticipating high labor demand, then our estimates would overstate the impact of the Cultivation System on mortality since those who stay presumably have lower levels of nutritional status. On the other hand, if poorer and less healthy peasants were the ones migrating to regions with more lax labor requirements, then the calculations in Table 2 would underestimate the true effect. Considering the fact that burdens of forced cultivation fell disproportionally on the poor, as discussed earlier, the latter is more likely. It would be very relevant to test these possibilities, but annual migration data by residency are not available in Java for this period. While there is evidence of peasants leaving their villages in order to escape the burdens of cultivation (Fernando Reference Fernando1982, pp. 96–200), cross-border movements of people must have been low as Javanese were still forbidden to travel beyond the regency (administrative level below the residency, equivalent to the present-day kabupaten) borders to ensure landholders performed their services and paid the land tax (Bosma Reference Bosma2019, pp. 73–74). Later in the nineteenth century, cross-residency migration increased as Java gradually opened up for private enterprise following the demise of the Cultivation System. Between 1867 and 1894, emigration rates from some (more labor abundant) residencies were at most 1.5 percent, while there was only one residency (Priangan) with an immigration rate of between 1.5 and 2.5 (Bosma Reference Bosma2019, p. 82). A further issue with migration and similar phenomena that operated across neighboring residencies relates to spatial dependence that can impart bias on the standard errors, especially when the number of regional units is large. Although the number of regions we consider is not extremely large, we deal with this potential issue in our estimations using Driscoll-Kraay standard errors (Driscoll and Kraay 1998), which are robust to general forms of spatial and time dependence (Baltagi Reference Baltagi2005).

IV Estimations

There are potential sources of endogeneity in our calculations, which we now address. If Dutch colonial officials considered mortality levels in residencies when setting labor demands, then our estimates in Table 2 cannot be interpreted causally. For instance, forced labor may have been imposed ruthlessly in residencies with high levels of undernourishment and mortality to meet production targets. If this was the case, the positive relationship we find between forced labor and crude death rates could have been determined by the decision of colonial administrators to demand more labor from high-mortality areas. Though possible, qualitative contemporary evidence suggests this was unlikely to be a consistent pattern across residencies and over time because such deliberate policies could lead to high mortality that would harm the colonial official’s careers. Reports about famines and other disasters generally appeared long after the facts, as local administrators feared for their careers if they reported such doom in their regions. Many reports, therefore, tended to depict thriving societies and content peasants (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 46). For example, the Resident of Semarang A. A. Buykes reported in January 1850 that any news about famine in his residency was “wildly exaggerated and completely untrue” (cited in Fasseur Reference Fasseur1975, p. 87). On the other hand, Dutch officials may have demanded more labor from low-mortality regions since the marginal returns of healthier workers were higher. This would mean we underestimate the true mortality impact of the forced labor demands in the Cultivation System.Footnote 33 In addition to these points, some of the reporting issues mentioned may lead to measurement error, which in turn can result in, or exacerbate, bias in our coefficient estimates.

To overcome these endogeneity concerns, we take an IV approach. We use coffee and sugar prices in Amsterdam as an exogenous source of variation that determined forced labor demands in Java. Through the kultuurprocenten, European and indigenous elites were incentivized by the development of free-market prices in Amsterdam to adjust the production of cultivation crops and thus the labor involved in that production. As Onghokham (1975, p. 181) notes: “[a]nother important factor influencing the heavy labor for the plantation system was the influence of the market on the prices of crops. According to the rise and fall of the prices, crops had to be decreased or suddenly extended involving new planting and new cares.” Reinsma (Reference Reinsma1959, p. 65) also notes that coffee prices represented an important incentive to increase production and that officials used the police, who could lock people up without indictment or trial, as a means of enforcement. It is also observed that village chiefs could increase or decrease targets for sugar production each year (Elson Reference Elson1985, p. 41). The Cultivation System had to balance the needs of various actors involved and was dependent on the cooperation of both lower indigenous elites and the peasantry. Social unrest was a threat, as there were occasional uprisings against the heavy burdens of cultivation. Mass protests took place in Cirebon, Pasuruan, and Surabaya in the 1830s and in Pekalongan and Kedu in the 1840s (Breman Reference Breman2015, p. 266; Elson Reference Elson1994, p. 95, Fernando Reference Fernando1982, pp. 118–119). In general, however, there was a large degree of acceptance of the Cultivation System among the Javanese peasants (i.e., a stable long-term equilibrium), and there were relatively few protests considering the 100,000s of laborers called up every year (Elson Reference Elson1994, p. 96, Van Niel Reference Van Niel1992, p. 118).

In particular, we expect that coffee and sugar prices in Amsterdam can explain a significant fraction of forced labor in the island since they were the most predominant crops in the Cultivation System (see Table 1): the average production share of coffee and sugar combined ranged between 93 and 100 percent of total cash crop production in each residency during the analyzed period.Footnote 34 The extent to which these price fluctuations influenced each residency naturally depended on its production share. Thus, our instrument uses either coffee or sugar international prices for a particular residency depending on whether that crop represented a larger share of total production. In this way, we use, say, coffee prices to predict forced labor in Banten because this crop represented 95 percent of total production between 1834 and 1879 and sugar prices for Surabaya, as ca. 97 percent of this region’s production for the Cultivation System consisted of sugar. While some residencies specialized in coffee or sugar, other regions had a combination of both crops. To divide the sample into coffee- and sugar-producing areas, we calculate average production shares for both crops during the analyzed period. Then, we identify coffee areas as those residencies with average shares above 50 percent. The resulting classification is largely determined by (exogenous) factors related to the geography of the island since these crops require particular geographic and climatic conditions to thrive (see Figures 1 and 2).Footnote 35

We construct our instrument as follows:

where i and t index residency and year, respectively. The first element consists of the coffee price series in Amsterdam (Amsterdam coffee price t ) and a dummy variable (coffee i ) that turns one if the coffee production share in residency i is above the average in the sample (ca. 50 percent). In other words, we consider a residency is coffee-producing if its average coffee production share throughout the period is above 50 percent, and sugar-producing otherwise. This criterion identifies six regions with the following coffee production shares: 60, 61, 93, 95, 97, and 100. The second element of the equation consists of sugar prices in Amsterdam (Amsterdam sugar price t ) and a dummy variable indicating whether a region is sugar-producing (sugar i ). The production shares for the eight sugar regions are 51, 57, 63, 64, 72, 75, 94, and 97. Table A7 in Online Appendix A shows in which crop category each residency was placed.

Using market prices in Amsterdam to create an instrument has various advantages. First, it is impossible that death rates in a particular residency could influence international prices. Amsterdam was an important staple market where products were being sold from across the globe. Much of the coffee and sugar sold there in the nineteenth century also came from the Caribbean and India (Bosma Reference Bosma2013, pp. 29, 173). Moreover, we consider commodity prices of the year before labor demands are set. Second, market forces in Amsterdam could not affect residency-specific mortality rates directly but rather through their influence on Dutch and indigenous officials’ decisions to set higher or lower labor demands. Third, the influence of international market prices on each residency was largely determined by its suitability to produce a particular type of crop.

Our IV approach estimates the impact of forced labor on mortality in a standard two-stage least squares framework:

(2)

(3)

where Amsterdam prices for sugar and coffee instrument for forced labor (Equation (2)), and its predicted values are then used to estimate Equation (3). Note that the vector of controls ( y ′) in the latter equation does not include production volumes in the Cultivation System since the same endogeneity concerns would apply to this variable.Footnote 36 Table 5 presents our results in three panels: Panel A shows various estimations of Equation (1); Panel B displays the estimation of Equation (3) (second stage); and Panel C presents the results of the first stage of the IV approach (Equation (2)). The first specification is based on our preferred model from Table 2 since it has the most observations. Despite losing a large number of observations, the second and third specifications are informative because they add various control variables.Two factors have not been considered that may be important in our setting: migration and reverse causality. If relatively well-off and more resourceful peasants moved between residencies anticipating high labor demand, then our estimates would overstate the impact of the Cultivation System on mortality since those who stay presumably have lower levels of nutritional status. On the other hand, if poorer and less healthy peasants were the ones migrating to regions with more lax labor requirements, then the calculations in Table 2 would underestimate the true effect. Considering the fact that burdens of forced cultivation fell disproportionally on the poor, as discussed earlier, the latter is more likely. It would be very relevant to test these possibilities, but annual migration data by residency are not available in Java for this period. While there is evidence of peasants leaving their villages in order to escape the burdens of cultivation (Fernando 

Reference Fernando1982, pp. 96–200), cross-border movements of people must have been low as Javanese were still forbidden to travel beyond the regency (administrative level below the residency, equivalent to the present-day kabupaten) borders to ensure landholders performed their services and paid the land tax (Bosma Reference Bosma2019, pp. 73–74). Later in the nineteenth century, cross-residency migration increased as Java gradually opened up for private enterprise following the demise of the Cultivation System. Between 1867 and 1894, emigration rates from some (more labor abundant) residencies were at most 1.5 percent, while there was only one residency (Priangan) with an immigration rate of between 1.5 and 2.5 (Bosma Reference Bosma2019, p. 82). A further issue with migration and similar phenomena that operated across neighboring residencies relates to spatial dependence that can impart bias on the standard errors, especially when the number of regional units is large. Although the number of regions we consider is not extremely large, we deal with this potential issue in our estimations using Driscoll-Kraay standard errors (Driscoll and Kraay 1998), which are robust to general forms of spatial and time dependence (Baltagi Reference Baltagi2005).

IV Estimations

There are potential sources of endogeneity in our calculations, which we now address. If Dutch colonial officials considered mortality levels in residencies when setting labor demands, then our estimates in Table 2 cannot be interpreted causally. For instance, forced labor may have been imposed ruthlessly in residencies with high levels of undernourishment and mortality to meet production targets. If this was the case, the positive relationship we find between forced labor and crude death rates could have been determined by the decision of colonial administrators to demand more labor from high-mortality areas. Though possible, qualitative contemporary evidence suggests this was unlikely to be a consistent pattern across residencies and over time because such deliberate policies could lead to high mortality that would harm the colonial official’s careers. Reports about famines and other disasters generally appeared long after the facts, as local administrators feared for their careers if they reported such doom in their regions. Many reports, therefore, tended to depict thriving societies and content peasants (Fasseur Reference Fasseur1975, p. 46). For example, the Resident of Semarang A. A. Buykes reported in January 1850 that any news about famine in his residency was “wildly exaggerated and completely untrue” (cited in Fasseur Reference Fasseur1975, p. 87). On the other hand, Dutch officials may have demanded more labor from low-mortality regions since the marginal returns of healthier workers were higher. This would mean we underestimate the true mortality impact of the forced labor demands in the Cultivation System.Footnote 33 In addition to these points, some of the reporting issues mentioned may lead to measurement error, which in turn can result in, or exacerbate, bias in our coefficient estimates.

To overcome these endogeneity concerns, we take an IV approach. We use coffee and sugar prices in Amsterdam as an exogenous source of variation that determined forced labor demands in Java. Through the kultuurprocenten, European and indigenous elites were incentivized by the development of free-market prices in Amsterdam to adjust the production of cultivation crops and thus the labor involved in that production. As Onghokham (1975, p. 181) notes: “[a]nother important factor influencing the heavy labor for the plantation system was the influence of the market on the prices of crops. According to the rise and fall of the prices, crops had to be decreased or suddenly extended involving new planting and new cares.” Reinsma (Reference Reinsma1959, p. 65) also notes that coffee prices represented an important incentive to increase production and that officials used the police, who could lock people up without indictment or trial, as a means of enforcement. It is also observed that village chiefs could increase or decrease targets for sugar production each year (Elson Reference Elson1985, p. 41). The Cultivation System had to balance the needs of various actors involved and was dependent on the cooperation of both lower indigenous elites and the peasantry. Social unrest was a threat, as there were occasional uprisings against the heavy burdens of cultivation. Mass protests took place in Cirebon, Pasuruan, and Surabaya in the 1830s and in Pekalongan and Kedu in the 1840s (Breman Reference Breman2015, p. 266; Elson Reference Elson1994, p. 95, Fernando Reference Fernando1982, pp. 118–119). In general, however, there was a large degree of acceptance of the Cultivation System among the Javanese peasants (i.e., a stable long-term equilibrium), and there were relatively few protests considering the 100,000s of laborers called up every year (Elson Reference Elson1994, p. 96, Van Niel Reference Van Niel1992, p. 118).

In particular, we expect that coffee and sugar prices in Amsterdam can explain a significant fraction of forced labor in the island since they were the most predominant crops in the Cultivation System (see Table 1): the average production share of coffee and sugar combined ranged between 93 and 100 percent of total cash crop production in each residency during the analyzed period.Footnote 34 The extent to which these price fluctuations influenced each residency naturally depended on its production share. Thus, our instrument uses either coffee or sugar international prices for a particular residency depending on whether that crop represented a larger share of total production. In this way, we use, say, coffee prices to predict forced labor in Banten because this crop represented 95 percent of total production between 1834 and 1879 and sugar prices for Surabaya, as ca. 97 percent of this region’s production for the Cultivation System consisted of sugar. While some residencies specialized in coffee or sugar, other regions had a combination of both crops. To divide the sample into coffee- and sugar-producing areas, we calculate average production shares for both crops during the analyzed period. Then, we identify coffee areas as those residencies with average shares above 50 percent. The resulting classification is largely determined by (exogenous) factors related to the geography of the island since these crops require particular geographic and climatic conditions to thrive (see Figures 1 and 2).Footnote 35

We construct our instrument as follows:

where i and t index residency and year, respectively. The first element consists of the coffee price series in Amsterdam (Amsterdam coffee price t ) and a dummy variable (coffee i ) that turns one if the coffee production share in residency i is above the average in the sample (ca. 50 percent). In other words, we consider a residency is coffee-producing if its average coffee production share throughout the period is above 50 percent, and sugar-producing otherwise. This criterion identifies six regions with the following coffee production shares: 60, 61, 93, 95, 97, and 100. The second element of the equation consists of sugar prices in Amsterdam (Amsterdam sugar price t ) and a dummy variable indicating whether a region is sugar-producing (sugar i ). The production shares for the eight sugar regions are 51, 57, 63, 64, 72, 75, 94, and 97. Table A7 in Online Appendix A shows in which crop category each residency was placed.

Using market prices in Amsterdam to create an instrument has various advantages. First, it is impossible that death rates in a particular residency could influence international prices. Amsterdam was an important staple market where products were being sold from across the globe. Much of the coffee and sugar sold there in the nineteenth century also came from the Caribbean and India (Bosma Reference Bosma2013, pp. 29, 173). Moreover, we consider commodity prices of the year before labor demands are set. Second, market forces in Amsterdam could not affect residency-specific mortality rates directly but rather through their influence on Dutch and indigenous officials’ decisions to set higher or lower labor demands. Third, the influence of international market prices on each residency was largely determined by its suitability to produce a particular type of crop.

Our IV approach estimates the impact of forced labor on mortality in a standard two-stage least squares framework:

(2)

(3)

where Amsterdam prices for sugar and coffee instrument for forced labor (Equation (2)), and its predicted values are then used to estimate Equation (3). Note that the vector of controls ( y ′) in the latter equation does not include production volumes in the Cultivation System since the same endogeneity concerns would apply to this variable.Footnote 36 Table 5 presents our results in three panels: Panel A shows various estimations of Equation (1); Panel B displays the estimation of Equation (3) (second stage); and Panel C presents the results of the first stage of the IV approach (Equation (2)). The first specification is based on our preferred model from Table 2 since it has the most observations. Despite losing a large number of observations, the second and third specifications are informative because they add various control variables.

The results for the first stage (Panel C) show that our instrument is strong and closely related to the potentially endogenous variable. The negative coefficient for Amsterdam prices (α) indicates that world market prices had a negative influence on labor demands across Java. While this finding does not override the idea that Dutch and indigenous officials may have put more pressure on the population in some years with particularly high prices, Table 5 indicates that, on average, this was not the case. Indeed, such a long-term strategy could have jeopardized the stability of the Cultivation System. Especially considering the crucial but precarious position of the village head in this system, as discussed earlier. Furthermore, a positive relationship would imply that during years with low prices, indigenous elites would demand less labor, resulting in even lower sales proceeds on which many of these elites depended for their livelihoods. Instead, the estimates suggest that local officials looked for a sustainable profit in the long run by raising labor demands when they expected to sell their product at a lower price and releasing pressure from the peasants when prices increased and profits were secured. The relative lack of large-scale protest combined with substantial profits for the colonial government attests to the long-term persistence of the system.

The results using a fixed-effects model (Panel A) do not exactly mirror those in Table 2 since we excluded Krawang and Rembang for the IV calculations (noted previously). The point estimates without these residencies are somewhat larger, although the confidence intervals of both coefficients overlap. Considering the second stage of our IV approach, we see that the effect of forced labor on crude death rates is larger than that implied by the fixed-effects model. These findings are robust to changes in the sample size while adding rice prices, crop payment, and Dutch officials as control variables. We also apply the IV approach to obtain new estimates of the effect of forced labor on births replacing crude death rates with crude birth rates in Equation (3). As can be seen in Table A8 in Online Appendix A, the results of the second stage do not show a consistent pattern, unlike those in Table 5. The first column shows that forced labor had a negative impact on CBR, but the coefficient of this variable is statistically insignificant in the subsequent specifications.

In sum, Table 5 suggests that our benchmark regressions were underestimating the true mortality impact of the Cultivation System and that this result is not driven by endogeneity. Echoing the concerns of contemporaries, we find that harsh working conditions in Java increased mortality significantly. Without the abolition of the Cultivation System, our estimates suggest that average overall mortality in the island would have been between (roughly) 10 and 30 percent higher by the late 1870s.Footnote 37

Before concluding, we conduct a placebo test to check the plausibility of our instrument. We emphasize that coffee and sugar prices in Amsterdam provided a significant incentive for indigenous elites to adjust labor demands for the Cultivation System because such prices affected their livelihoods. Following this reasoning, prices of Dutch commodities that were influenced exclusively by the demand and supply in the Netherlands, and which were thus completely unrelated to the Cultivation System, should not be correlated with forced labor demands in Java. We test this by using the prices of various Dutch agricultural goods—wheat, rye, barley, and potatoes—instead of coffee and sugar. Table 6 repeats the first and second stage of our IV approach presented in Table 5, but using prices for wheat and rye (Columns (1) to (3)) and barley and potatoes (Columns (4) to (6)). As expected, none of the coefficients in the first stage (Panel B) are statistically significant since these did not influence the behavior of indigenous elites in Java. Consequently, the results of the second stage (Panel A) do not exhibit any consistent patterns, unlike those in Table 5.

While we think our instrument is valid because it is exogenous, meets the exclusion restriction, and is relevant, we are aware of its limitations. Certainly, it would be preferable to instrument for forced labor using an indicator that varies both across residencies and over time. Our approach partially achieves this by using international prices for coffee and sugar for residencies depending on which crop they specialized in during the analyzed period. That said, our IV calculations show that the estimates from a model that does not consider endogeneity concerns tend to underestimate the true impact of the Cultivation System on mortality. Thus, a more elaborated instrument in our setting may not alter our main conclusions significantly.

CONCLUSION

For over a century, scholars have debated the impact of the Cultivation System—one of the most extractive colonial institutions ever to exist—on social, economic, and demographic development in Java. Whereas some emphasized the benign impact of commercialization (Elson Reference Elson1994), as well as beneficial long-run effects of infrastructure investments (Dell and Olken 2020), others pointed to declining incomes and living standards of the Javanese over the nineteenth century (Booth Reference Booth2016; Van Zanden and Marks Reference Van Zanden and Daan2012). In this paper, we focused on the relationship between the labor requested in the Cultivation System and crude death and birth rates. Based on our panel data analysis, we can conclude that there is a significant positive association between forced labor and mortality. At the same time, we find no evidence supporting the widely held view in the literature that forced labor in the Cultivation System led to a higher number of births. Thus, with no effects on births, and a positive effect on deaths, it seems that without the Cultivation System, demographic growth in nineteenth-century Java would have been even higher. The data on which we base these conclusions are not perfect, and the series contained gaps, resulting in an unbalanced panel. Nonetheless, the relationship is highly robust to various tests and is consistent throughout the island and over time. This gives confidence in the results. Future research may investigate at a local level whether the mechanisms we find for the whole of Java can also be observed in more detailed studies focused on particular years and localities.

Finally, we address potential endogeneity concerns using annual market prices for coffee and sugar in Amsterdam as an instrument for forced labor demands. The results from this exercise further reinforce our findings and indicate that the effect of forced labor on mortality is causal. We highlight in particular the role of harsh and unhygienic conditions on Cultivation System plantations, leading to excess mortality from malnourishment and the spread of infectious disease. It is estimated that if the system exerted the same pressure on Javanese peasants by the late 1870s as it had done in the 1830s and 1840s, crude mortality rates would have roughly been between 10 and 30 percent higher by that later period. Our research does not contradict earlier studies that have suggested the rise of commercialization and the long-term beneficial effect of investment. However, as many consider mortality also to be a good indicator of wider health, social and economic conditions, the results of this research imply that the immediate effects of the Cultivation System need to be assessed more negatively.

EINDE ARTIKEL

Reacties uitgeschakeld voor Noot 14/Crimineel Johannes van den Bosch

Opgeslagen onder Divers

Noten 11 t/m 13/Crimineel Johannes van den Bosch

[11]

WIKIPEDIA

NEDERLANDSE HANDELMAATSCHAPPIJ

https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandsche_Handel-Maatschappij

[12]

ZIE NOOT 10

[13]


DOORBRAAK.EU

MEER STERFTE OP JAVA DOOR DWANGARBEID VOOR

NEDERLANDSE KOLONISATOR

21 DECEMBER 2022

Het Cultuurstelsel heeft op het Indonesische eiland Java tussen 1834 en 1879 geleid tot een aanzienlijke extra sterfte onder de bevolking. Historici van de Wageningen Universiteit en de Universiteit Utrecht concluderen dat een toename van het aantal mensen dat er gedwongen arbeid moest verrichten, leidde tot een toename in het aantal sterfgevallen. In 1840, op het hoogtepunt, stond een toename van elke duizend gedwongen arbeiders gelijk aan dertig extra sterfgevallen per jaar. De onderzoekers publiceerden hun bevindingen maandag in The Journal of Economic History. Het Cultuurstelsel was een systeem waarbij de Nederlandse overheid Indonesiërs dwong bijzonder winstgevende gewassen als koffie, suiker en thee te verbouwen. De verdiensten van de verkoop verdwenen in de zakken van de Nederlandse staat en in die van inheemse vorsten. De bevolking kon minder rijst verbouwen, wat leidde tot voedseltekorten. Deze voor de kolonisator bijzonder profijtelijke constructie kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer onder vuur te liggen, mede dankzij de roman “Max Havelaar” (1859) van Multatuli. Vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd het systeem uitgefaseerd.

Bart Funnekotter in Meer sterfte op Java door dwangarbeid voor Nederlandse kolonisator (NRC)


JAVAPOST.NL

MEER STERFTE OP JAVA DOOR DWANGARBEID VOOR NEDERLANDSE

KOLONISATOR

20 DECEMBER 2021

Gedwongen arbeid leidde in de negentiende eeuw op het eiland Java tot aanzienlijke oversterfte onder de plaatselijke bevolking.

Door Bart Funnekotter

Het Cultuurstelsel heeft op het Indonesische eiland Java tussen 1834 en 1879 geleid tot een aanzienlijke extra sterfte onder de bevolking. Historici van de Wageningen Universiteit en de Universiteit Utrecht concluderen dat een toename van het aantal mensen dat er gedwongen arbeid moest verrichten, leidde tot een toename in het aantal sterfgevallen. In 1840, op het hoogtepunt, stond een toename van elke duizend gedwongen arbeiders gelijk aan dertig extra sterfgevallen per jaar. De onderzoekers publiceerden hun bevindingen maandag in The Journal of Economic History.Het Cultuurstelsel was een systeem waarbij de Nederlandse overheid Indonesiërs dwong bijzonder winstgevende gewassen als koffie, suiker en thee te verbouwen. De verdiensten van de verkoop verdwenen in de zakken van de Nederlandse staat en in die van inheemse vorsten. De bevolking kon minder rijst verbouwen, wat leidde tot voedseltekorten. Deze voor de kolonisator bijzonder profijtelijke constructie kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer onder vuur te liggen, mede dankzij de roman Max Havelaar (1859) van Multatuli. Vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd het systeem uitgefaseerd.„Wij vonden het belangrijk om te onderzoeken wat nu precies de gevolgen van het Cultuurstelsel waren voor de bewoners van Java”, zegt Pim de Zwart, hoofdauteur van het artikel en universitair docent aan de Wageningen Universiteit. „Veel historisch onderzoek richt zich op de economische impact van het systeem, en of er mogelijk een gunstige invloed is geweest op de latere economische ontwikkeling van Indonesië. Onze focus ligt op de menselijke kosten.”Voor hun onderzoek verzamelden De Zwart en zijn co-auteurs de sterfte- en geboortecijfers op Java tussen 1834 en 1879. Die werden door de plaatselijke overheid nauwkeurig bijgehouden. Daar legden ze de administratie van het Cultuurstelsel naast: hoeveel Javanen werkten er op een gegeven moment gedwongen aan de teelt van gewassen die in Europa veel geld opbrachten? De conclusie van die vergelijking: er is een duidelijke correlatie tussen stijgende sterftecijfers en een groei in het aantal dwangarbeiders.Nu wil zo’n correlatie niet zeggen dat er sprake is van een oorzakelijk verband, weet De Zwart. „Dus zijn we op zoek gegaan naar andere factoren die een rol zouden kunnen spelen bij een toename van het sterftecijfer. We keken naar indicatoren van economische ontwikkeling zoals de hoeveelheid vee en rijstprijzen, maar we vonden niets dat de sterftecijfers beter verklaarde dan een toename van het aantal dwangarbeiders.”Uit het onderzoek van De Zwart blijkt overigens ook dat er een duidelijk verband bestaat tussen dwangarbeid en de prijzen die in Amsterdam voor goederen als koffie en suiker worden betaald. „Als de prijzen laag zijn, zie je het volgend jaar dat meer mensen op de plantages moeten werken. Zo wilde lokale koloniale ambtenaren de productie opdrijven om de verdiensten op peil te houden. Onze analyses tonen dat de marktprijzen voor cultuurproducten in Amsterdam, via de vraag naar gedwongen arbeid, in relatie stonden met sterfte op Java.”De extra sterfte op Java werd waarschijnlijk veroorzaakt door de erbarmelijke hygiënische omstandigheden op de plantages waar het gedwongen werk werd verricht, denkt De Zwart. „Ook gebrekkige voeding zal een rol hebben gespeeld. Veel Javanen werden ziek, en namen die besmettelijke ziektes mee naar hun dorp als hun dienst op de plantage erop zat.”Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het NRC, 20 december 2021.

Reacties uitgeschakeld voor Noten 11 t/m 13/Crimineel Johannes van den Bosch

Opgeslagen onder Divers

Noten 1 t/m 10/Crimineel Johannes van den Bosch

[1]

DE NEDERLANDSCHE BANK

SPEECH KLAAS KNOT-”KETI KOTI MARKEERT IJKPUNT VOOR DNB”

1 JULI 2022

https://www.dnb.nl/algemeen-nieuws/2022/speech-klaas-knot-keti-koti-2022-markeert-ijkpunt-voor-dnb/

“Namens De Nederlandsche Bank bied ik vandaag excuses aan. Excuses aan alle nazaten van slaafgemaakten in Nederland, in Suriname, in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Excuses aan alle mensen die door de persoonlijke keuzes van ook mijn voorgangers herleid werden tot hun huidskleur. Excuses aan alle mensen die vandaag nog steeds de gevolgen hiervan dragen.”

Dit zei Klaas Knot op 1 juli 2022, Keti Koti, de jaarlijkse viering en herdenking van de slavernij. Hij beklemtoonde ook dat De Nederlandsche Bank niet alleen voor woorden kiest, maar ook voor daden. Daden die De Nederlandsche Bank op koers zetten naar een inclusievere toekomst.

Datum: 1 juli 2022
Spreker: Klaas Knot
Locatie: Slavernijmonument, Amsterdam 

Pietà. 1200 gulden.
Zaterdag. 1300 gulden.
Pierot. 500 gulden. “Oud”.
August. 300 gulden. “Siekelijk”.
Claartje. Nul gulden. “Nietswaardig”.

Hun naam, hun economische waarde, en een aantekening over hun gezondheid. Zo werden slaafgemaakten bij hun aankoop of verkoop in een inventaris genoteerd. Een inventaris van een Surinaamse suiker- en koffieplantage. Een inventaris die werd bijgehouden voor een van de eigenaren van de plantage: Jan Hodshon. Dezelfde man die in 1816, twee jaar na de afschaffing van de slavenhandel in Nederland, twee jaar na de oprichting van De Nederlandsche Bank, en na twee jaar directeur te zijn geweest, president wordt van De Nederlandsche Bank.

Hij zal dit negen jaar lang blijven. En al die tijd wordt voor hem dit soort inventaris bijgehouden. Al die tijd verdient hij geld aan slavernij. En al die tijd, wanneer hij de directietafel van De Nederlandsche Bank rondkijkt, is hij niet de uitzondering. Aan de directietafel is persoonlijke betrokkenheid bij slavernij eerder de regel.

En wanneer slavernij ernstig ter discussie gesteld wordt in Nederland, proberen bestuurders van De Nederlandsche Bank het politieke proces in tegengestelde richting te beïnvloeden.

Mijn voorgangers aan de directietafel van De Nederlandsche Bank hadden álle tijd om anders te kiezen. Maar ze deden dat niet.

Zo begint de geschiedenis van De Nederlandsche Bank, het instituut dat ervoor moet zorgen dat mensen vertrouwen kunnen hebben in het financiële stelsel – een geschiedenis waar de huidige directie nu duidelijk zicht op heeft, dankzij het onafhankelijke onderzoek van de Universiteit Leiden. Een geschiedenis die de huidige directie een heldere opdracht geeft. Een geschiedenis waarin mijn collega-directieleden en ik weliswaar in de schoenen van onze voorgangers staan, maar er resoluut voor kiezen om een andere weg in te slaan.

Namens De Nederlandsche Bank erken ik dat vele van mijn voorgangers handelswaar zagen waar het om mensen ging. Dat velen het bestaan en het voortbestaan van slavernij verdedigden. En dat velen later lang de gevolgen van slavernij negeerden.

Namens De Nederlandsche Bank erken ik ook onze betrokkenheid als “instituut”. Zo werd het geld waarmee De Nederlandsche Bank werd opgericht, voor een deel verdiend met slavernij. Zo aanvaardde De Nederlandsche Bank producten van de plantages, zoals koffie en suiker, als onderpand voor een lening. En zo betaalde De Nederlandsche Bank bij de afschaffing van slavernij, in opdracht van het Ministerie van Koloniën, compensatie uit aan voormalige plantage-eigenaren. Met onder hen ook bestuurders van De Nederlandsche Bank.

Namens De Nederlandsche Bank bied ik hiervoor vandaag excuses aan. Excuses aan alle nazaten van slaafgemaakten in Nederland, in Suriname, in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Excuses aan alle mensen die door de persoonlijke keuzes van ook mijn voorgangers herleid werden tot hun huidskleur. Tot een bedrag. Tot handelswaar op een inventaris. Excuses aan alle mensen die vandaag nog steeds de gevolgen hiervan dragen.

De voorbije maanden hoorde ik veel persoonlijke verhalen – verhalen over leed, maar ook over verzet en strijd. Wat ik leerde, wat ik hoorde, deed mij pijn. Het bracht het leed van toen en nu heel dichtbij. En tegelijk bleef dat leed ontzettend, onthutsend veraf voor iemand die opgroeide in de Groningse klei. De gesprekken die ik had, maakten duidelijk dat het leed van lang geleden nog lang niet geleden is. Dat die strijd nog lang niet gestreden is.

Daarom kiest De Nederlandsche Bank ervoor om vandaag niet alleen excuses aan te bieden. We kiezen niet alleen voor woorden, maar ook voor daden. Daden die hopelijk bijdragen aan de strijd tegen racisme, ongelijkheid, en onrechtvaardigheid. Daden die De Nederlandsche Bank vandaag kan waarmaken. Daden die ons op koers zetten naar een inclusievere toekomst:

  • We richten een fonds op waarmee we maatschappelijke projecten zullen financieren – rond educatie, gezondheidszorg, werk, en meer. Projecten in Nederland, in het Caribisch gebied, en in Suriname. Met dit fonds zal over de komende tien jaar vijf miljoen euro verdeeld kunnen worden.
  • Naast dit fonds dragen we – ook voor vijf miljoen euro – eenmalig bij aan enkele grotere projecten, zoals het Nationaal Slavernijmuseum en Kenniscentrum.
  • We kijken ook naar onze eigen organisatie. De Nederlandsche Bank moet diverser en inclusiever worden. Daar blijven we aan werken. We willen racisme vandaag beter kunnen herkennen en hier vervolgens op kunnen reageren. En we willen de diversiteit bij De Nederlandsche Bank vergroten via onze werving en selectie, via stages, via het traineeship en bij promoties.
  • En ons verleden, dat we nu beter kennen, zullen we niet verstoppen. In ons gebouw op het Frederiksplein zal dit in alle openheid een plek krijgen. En dit zal ook steeds een uitnodiging tot gesprek zijn. Een gesprek dat we ook zullen voeren aan de hand van de kunstwerken uit onze collectie. Een collectie die er in de toekomst nog diverser uit zal gaan zien.

De woorden die ik vandaag uitspreek, en de daden die ik vandaag aankondig, markeren voor De Nederlandsche Bank geen eindpunt – maar een ijkpunt.

Voor De Nederlandsche Bank markeert één juli 2022 een toetssteen voor de toekomst. Een toekomst met een inclusievere De Nederlandsche Bank. Een toekomst – hoop ik – met een inclusievere samenleving. Een toekomst mét elkaar.

Dank u dat ik dit, namens de volledige directie van De Nederlandsche Bank, hier heb mogen uitspreken

EINDE SPEECH KLAAS KNOT

[2]

WIKIPEDIA

JOHANNES VAN DEN BOSCH

https://nl.wikipedia.org/wiki/Johannes_van_den_Bosch

DE KOP

STANDBEELD JOHANNES VAN DEN BOSCH WORDT ONTHULD

23 JUNI 2022

https://www.dekopvan.nl/nieuws/algemeen/260595/standbeeld-johannes-van-den-bosch-wordt-onthuld

FREDERIKSOORD – Aan het voetpad schuin tegenover Logement Frederiksoord wordt zaterdagmiddag een beeld van Johannes van den Bosch onthuld. 

Het beeld is gemaakt door Herma Schellingerhoudt. Zij heeft een jaar aan het project gewerkt. Het beeld staat in het dorp als een levensgrote illustratie van de grondlegger van de Maatschappij van Weldadigheid. Een groot deel van diens nalatenschap is vorig jaar zomer bijgeschreven op de lijst met Werelderfgoederen van UNESCO

Het beeld wordt onthuld door Otto graaf van den Bosch, nazaat van Johannes. De onthulling vindt plaats om 15.00 uur. Bij deze onthulling is iedereen van harte welkom.

[3]

WIKIPEDIA

KETIKOTI

https://nl.wikipedia.org/wiki/Ketikoti

[4]

”Het beeld, van de hand van beeldend kunstenaar Ferdinand Leenhoff (1841 – 1914), staat er sinds 1893 en is sinds 1965 een rijksmonument.”

WIKIPEDIA

STANDBEELD VAN JAN PIETERSZOON COEN

https://nl.wikipedia.org/wiki/Standbeeld_van_Jan_Pieterszoon_Coen

WIKIPEDIA

JAN PIETERSZOON COEN

https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_Pieterszoon_Coen

URK WIL JP COENSTRAAT/MASSAMOORDENAARS OP VOETSTUK

ASTRID ESSED

27 FEBRUARI 2018

[5]

WIKIPEDIA

DE NEDERLANDSCHE BANK

https://nl.wikipedia.org/wiki/De_Nederlandsche_Bank

[6]

DE NEDERLANDSCHE BANK

SPEECH KLAAS KNOT-”KETI KOTI MARKEERT IJKPUNT VOOR DNB”

1 JULI 2022

https://www.dnb.nl/algemeen-nieuws/2022/speech-klaas-knot-keti-koti-2022-markeert-ijkpunt-voor-dnb/

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 1

[7]

WIKIPEDIA

JOHANNES VAN DEN BOSCH

https://nl.wikipedia.org/wiki/Johannes_van_den_Bosch


DOORBRAAK.EU

#BEELDENSTORM-JOHANNES VAN DEN BOSCH, EEN VAN

NEDERLAND’S GROOTSTE KOLONIALE UITBUITERS, KRIJGT VANDAAG EEN BEELD

25 JUNI 2022

Koloniale uitbuiter en genadeloze bestuurder Johannes van den Bosch krijgt vandaag een standbeeld. Hij is niet zo bekend als J.P. Coen of Michiel de Rover, maar heeft minstens zoveel bloed aan zijn handen. Van den Bosch: bedenker en uitvoerder van het cultuurstelsel in voormalig Nederlands-Indië dat grote aantallen mensen de hongerdood in joeg, inspirator voor het moorddadige bestuur van Leopold II van België in Congo, oprichter van de KNIL, uitbuiter van baanlozen en anderen aan de onderkant van de samenleving in Nederland en België, minister van koloniën, commissaris-generaal in West-Indië. Van deze koloniale schurk wordt vandaag een standbeeld onthuld in Frederiksoord. Hoog tijd voor een #beeldenstorm!

Uitbuiter in Nederland

Het standbeeld komt in Frederiksoord, in Drenthe, omdat daar de Maatschappij van Weldadigheid werd gevestigd in de negentiende eeuw. Die Maatschappij omvatte een aantal “kolonies” waar bedelaars, landlopers, zieken, “onwilligen” en andere arme mensen te werk werden gesteld. Om er te werken moesten ze zich in de schulden steken en dwangarbeid verrichten om daar uit te komen. Velen werden er ziek, gingen er dood en werden anoniem in massagraven gedumpt. Vaak wordt het gepresenteerd als een nobel project om arme mensen te verheffen, of zelfs het begin van de verzorgingsstaat. Maar er werden meer dan honderdduizend mensen naar deze binnenlandse kolonies gedwongen. Hun geschiedenis van vernedering en dwang is in het in 2016 verschenen boek “Het pauperparadijs” door Suzanna Jansen vastgelegd en inmiddels tot toneelstuk en musical bewerkt. Het leed dat Van den Bosch in Nederland (en in België) veroorzaakt heeft, is inmiddels dus algemeen bekend. Van den Bosch’ Maatschappij was vooral bedoeld om de grote steden te ontdoen van “lastige” mensen, en daar vervolgens een economisch slaatje uit te slaan.

West-Indië

Voor een paar maanden was Van den Bosch commissaris-generaal in West-Indië. Als een van zijn belangrijkste wapenfeiten daar wordt gezien dat hij oprichter was van de “Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Kolonie Suriname”. Vaak wordt hij neergezet als iemand die het beste voor had met tot slaaf gemaakten in Suriname, maar Van den Bosch was niet tegen het systeem van slavernij. Hij zag de relatie tussen eigenaar en tot slaaf gemaakte als een tussen voogd en onmondige, waarbij de eigenaar de plicht had voor de tot slaaf gemaakte te zorgen. Bepaald geen abolitionist dus.

Oost-Indië

Daarna ging Van den Bosch naar “de Oost” om daar als gouverneur-generaal nog veel grootschaliger huis te houden dan hij in Nederland al had gedaan. In een een-tweetje met koning Willem I en diens handelsonderneming de Nederlandse Handels Maatschapij (NHM) zette hij daar het cultuurstelsel op. Indonesische boeren werden, met de lokale elite als tussenpersoon, gedwongen om een deel van de opbrengsten van hun land af te staan aan de Nederlandse staat (want het was Nederlandse grond, dus de Nederlandse staat had daar recht op, nietwaar?). Formeel gezien zouden ze daar wel enige compensatie voor moeten krijgen. In de praktijk kwam het daar natuurlijk niet van. Het gevolg voor de Nederlandse schatkist was geweldig, het cultuurstelsel heeft Nederland van een faillissement gered, en leverde op een gegeven moment een derde van de staatsinkomsten op. De gevolgen voor de mensen in Indonesië waren uiteraard desastreus. Uitbuiting, dwangarbeid, slavernij, honger en hongersnoden. Alleen al bij de hongersnood in Demak en Grobogan, mede het gevolg van het cultuurstelsel, kwamen 83.000 mensen om. Deze gevolgen waren destijds ook al bekend, maar Van den Bosch negeerde ze. Een volle schatkist ging voor hem boven mensenlevens.

Daarnaast was het cultuurstelsel ook een inspiratie voor het moorddadige regime dat Leopold II, koning van België, later in Congo zou gaan voeren. En Van den Bosch was als gouverneur-generaal verantwoordelijk voor de oprichting van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), dat de eeuwen van Nederlandse koloniale militaire terreur nog meer dan een eeuw in alle hevigheid voort zou zetten.

Een beeld?!

In de negentiende eeuw zetten nationalistische machthebbers veel beelden van koloniale en racistische schurken neer. In Frederiksoord zet kunstenares Herma Schellingerhoudt die traditie in 2022 voort. Ze heeft een menshoog koperen beeld van Van den Bosch gemaakt. Blijkbaar heeft ze de afgelopen tien jaar niet echt kennis genomen van de anti-Zwarte Piet-beweging en de anti-racistische en dekoloniale wind die daarmee samenging. Blijkbaar heeft ze schijt aan de Black Lives Matter-protesten van twee jaar geleden, waarbij ook koloniale standbeelden omvergetrokken werden.

Maar wellicht heeft ze toch een heel klein haartje bewustzijn over Van den Bosch’s intens problematische karakter en daden. De inventarisatie daarvan, hierboven, is nog maar een begin. Schellingerhoudt zegt over Van den B.: “Ik heb verwijzingen gemaakt naar het koloniale verleden, dus ook naar de VOC. Wat die verwijzingen precies zijn, is nog even een verrassing.” Het zal ons benieuwen. Maar zelfs als er enige kritiek in haar beeld verwerkt zou zitten: koloniale schurken eer je niet met een beeld. Wat ons betreft verdwijnt het daarom liefst zo snel mogelijk weer, en wel richting de schroothoop van de geschiedenis.

Joris Hanse en Puk Pent

[8]

WIKIPEDIA

JOHANNES VAN DEN BOSCH

https://nl.wikipedia.org/wiki/Johannes_van_den_Bosch

[9]

WIKIPEDIA

CULTUURSTELSEL

https://nl.wikipedia.org/wiki/Cultuurstelsel

[10]

”Het cultuurstelsel hield in dat de inheemse bevolking bij wijze van pacht 20% van haar grond -als die daarvoor geschikt was- moest gebruiken voor gouvernementsproducten: producten voor de Europese markt. Deze producten waren onder meer indigotheesuiker maar de belangrijkste boven al was: koffie.[1] Al deze producten werden door de Nederlandsche Handel-Maatschappij in Europa verkocht en geveild. Dit stelsel heeft tot circa 1870 bestaan, waarna het door nieuwe wetten achterhaald werd. Voor winstgevende producten bleef het stelsel langer van kracht; voor koffie gold het tot aan het begin van de twintigste eeuw”

WIKIPEDIA

CULTUURSTELSEL/OPZET

https://nl.wikipedia.org/wiki/Cultuurstelsel#Opzet

ORIGINELE BRON

WIKIPEDIA

CULTUURSTELSEL

https://nl.wikipedia.org/wiki/Cultuurstelsel

HISTORIEK

HET CULTUURSTELSEL IN NEDERLANDSINDIE

(VANAF 1830)

In een poging de opbrengsten uit de koloniën te optimaliseren, voerde Nederland in 1830 het Cultuurstelsel in. Landbouwers in Nederlands-Indië, met name op Java, moesten vanaf dat moment een vijfde van hun land beplanten met vooraf vastgestelde producten. De opbrengst ging vervolgens naar het gouvernement. Voor Nederland was dit Cultuurstelsel zeer lucratief.

Het belastingsysteem werd ontworpen door Johannes van den Bosch, de toenmalige gouverneur-generaal van Nederlands-Indië die in Nederland vooral bekend is dankzij de door hem opgerichte Maatschappij van Weldadigheid. Zijn Cultuurstelsel verving het zogenaamde Landrentestelsel, dat begin negentiende eeuw was ingevoerd door de Britse voorganger van Johannes van den Bosch: Thomas Stamford Raffles.

Landrentestelsel

Het landrentestelsel ging uit van het idee dat de kolonisator eigenaar was van alle grond in de kolonie. Land werd verhuurd aan onder meer boeren, maar die moesten dan wel “landrente” (grondbelasting) betalen. Dit hield in dat men een vooraf vastgesteld deel (de helft, twee vijfde of een derde) van de verbouwde landbouwproducten moest afstaan, óf een vergelijkbare geldsom moest afdragen. Raffles voerde het systeem in als vervanging van het oude VOC-exploitatiesysteem. Zijn systeem werkte niet vlekkeloos. Zo waren er bijvoorbeeld problemen met het innen van gelden en creëerde het systeem meer en meer een geldeconomie, terwijl juist vooral behoefte was aan de export van goederen.

Invoering Cultuurstelsel

Om de opbrengsten uit de kolonie te optimaliseren ontwikkelde Johannes van den Bosch, aangesteld om de bijna failliete kolonie weer winstgevend te maken, een nieuw stelsel. Extra inkomsten waren hard nodig. De kolonie stond er in 1830, onder meer vanwege de Java-oorlog, financieel slecht voor en het oude landrentestelsel bracht naar de mening van de gouverneur onvoldoende op. Net als Raffles ging Van den Bosch uit van het principe dat het koloniale regiment eigenaar was van alle grond en daarom pacht mocht innen van de grondgebruikers.

In het oude systeem betaalden veel boeren de hen opgelegde verplichting in geld. Van den Bosch zag echter liever dat de boerenbevolking landbouwproducten leverde die geschikt waren voor de export. Die producten konden dan immers tegen hoge bedragen weer doorverkocht worden. Met de invoering van het Cultuurstelsel verplichtte de gouverneur de inheemse bevolking daarom om – bij wijze van pacht – twintig procent van de grond te gebruiken voor onder meer het verbouwen van koffie, indigo, thee en suiker. Deze producten moesten geleverd worden aan het gouvernement. Historicus Wim van den Doel schreef hierover in zijn Zo ver de wereld strekt:

“Van den Bosch veronderstelde dat een dergelijk stelsel uiteindelijk ook gunstig zou zijn voor de welvaart van de Javaanse bevolking. De boeren kregen namelijk voor de geleverde producten een vergoeding (het ‘plantloon’), terwijl ze bij een eventuele misoogst niets aan het gouvernement hoefden te betalen.”

Wie geen grond bezat om de gewenste producten op te verbouwen, werd verplicht om maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement te werken.

Van den Bosch probeerde zoveel mogelijk te controleren welke winstgevende producten precies verbouwd werden. Voor zijn aantreden werd in de kolonie niet veel suiker verbouwd. Daar bracht hij verandering in. De gouverneur liet na invoering van het Cultuurstelsel rijstvelden geschikt maken voor het verbouwen van suikerriet. Voor de Javaanse bevolking pakte dit slecht uit. De verbouw van suiker was namelijk zeer arbeidsintensief en men kreeg maar een geringe vergoeding. Ook zorgde het systeem ervoor dat de rijstteelt in het gedrang kwam. Dit leidde er toe dat de bevolking op verschillende plekken in opstand kwam en rietvelden in brand werden gestoken.

Voor de uitvoering van het Cultuurstelsel leunde Van den Bosch sterk op regenten, die lokaal moesten zorgen voor naleving. Om de regenten aan het gouvernement te binden werden deze voortaan deels in natura betaald. Regenten ontvingen bijvoorbeeld rijstgronden. Daarnaast werd hun ambt erfelijk gemaakt, wat de regenten veel financiële zekerheid bood.

Lucratief

Voor Nederland pakte het nieuwe stelsel zeer gunstig uit. Nadat de boeren hun producten hadden geleverd, zorgde de Nederlandse Handel Maatschappij (NHM) voor vervoer en verkoop. De winst – het zogenaamde Batig Slot – belandde vervolgens in de Nederlandse schatkist. Van den Doel:

“Terwijl de kennis over tropische landbouwmethoden en de Javaanse samenleving en economie relatief gering was, hield Nederland in 1834 al bijna 6 miljoen gulden over aan de exploitatie van Java, een overschot dat zou oplopen tot 45 miljoen gulden in 1857.”

Vanuit het buitenland werd met enige jaloezie naar het Nederlandse succes gekeken. De Belgische kroonprins Leopold was zo geïntrigeerd dat hij op zoek ging naar een gebied dat hij zelf kon koloniseren. Dit werd uiteindelijk Congo, waar hij een waar schrikbewind vestigde.

Protest en afschaffing

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw waren er echter steeds vaker protesten te horen. Corrupte Nederlandse en inheemse ambtenaren zouden de bevolking uitknijpen en daarnaast vonden veel Nederlanders dat Indië moest worden opengesteld voor particuliere ondernemers. Invloed op de publieke opinie had ook Multatuli’s roman Max Havelaar, waarin de bestuurlijke misstanden in de kolonie werden bekritiseerd. Volgens Multatuli ondernam het Nederlandse bestuur niets om uitbuiting van de inheemse bevolking te voorkomen. Dat kan zo niet langer…

Steeds meer mensen gingen pleiten voor afschaffing van het Cultuurstelsel. In 1870 werden uiteindelijk de Agrarische Wet en de Suikerwet ingevoerd. Deze wetten maakten het voor particuliere bedrijven mogelijk zich in Indië vestigen. Hierna nam de verplichte suikeraanplant geleidelijk af en in 1891 was deze geheel overgenomen door zogenaamde vrije ondernemers. Het Cultuurstelsel hield daarmee op te bestaan.

Overzicht van Boeken over Nederlands-Indië en Indonesië
Boek: Zo ver de wereld strekt

EINDE ARTIKEL

Reacties uitgeschakeld voor Noten 1 t/m 10/Crimineel Johannes van den Bosch

Opgeslagen onder Divers

[Artikel Joke Kaviaar]/Betaalgemak? Wie heeft er nog (contant) geld?

Geld, Munten, Euro, Kleingeld, Stuivers





https://jokekaviaar.nl/2022/07/26/betaalgemak-wie-heeft-er-nog-contant-geld/


https://www.astridessed.nl/artikel-joke-kaviaar-betaalgemak-wie-heeft-er-nog-contant-geld/

BETAALGEMAK? WIE HEEFT ER NOG (CONTANT) GELD?

WEBSITE JOKE KAVIAAR

23 JULI 2022

Opinie, gepost door: Joke Kaviaar op 26/07/2022 07:03:13

Afgelopen week in het nieuws: een Aldi supermarkt in Utrecht heeft het betalen met contant geld in de ban gedaan. Sterker nog, je komt zonder creditcard die hele supermarkt niet meer in. Het is vragen om massaal proletarisch winkelen.

Ik kan me herinneren, ergens in de jaren tachtig, dat het verplicht werd om een bankrekening te hebben. Tot die tijd kon je een cheque toegestuurd krijgen en deze verruilen voor contant geld. Je uitgaven, en je inkomsten, kunnen sindsdien via je bankrekening in de gaten worden gehouden. Geld is een controlemiddel. Wie er weinig van heeft en het niet kan wegsluizen naar het buitenland is daar per definitie de dupe van. Gemeentelijke sociale diensten bijvoorbeeld, die willen bankafschriften zien. Als altijd zijn het mensen met weinig geld die maximaal gecontroleerd worden. Wat dat betreft overigens wel een recente gunstige ontwikkeling die hier even het vermelden waard is. Doe er je voordeel mee: het aanleveren van bankafschriften valt volgens de Centrale Raad van Beroep niet onder de inlichtingenverplichting.
Nu werd dit juridisch dus met succes aangevochten, maar reken er maar niet op dat het zo blijft. Zulke gaatjes worden altijd snel weer gedicht in de wet. En het zal je niks verbazen: ‘legale’ en ‘illegale’ kapitalisten hebben nergens last van. Die doen aan witwassen, investeren hun poen waar dat gunstig is, speculeren met huizen en weten de belastingparadijzen goed te vinden. Hun werelden overlappen en vermengen met het grootste gemak en het maakt voor ons niet uit welke van hen buiten of binnen de wetten van de staten opereren en profiteren van uitbuiting.

Sinds die dag dat het verplicht werd een rekening te hebben is het gebruik van contant geld steeds verder in het verdachtenhoekje terecht gekomen. Contant geld wordt al gauw geassocieerd met ‘zwart’ geld en dus ‘illegaal’ verkregen. NB. Valt het je ook op dat ‘legaal’ geld ‘wit’ heet en ‘illegaal’ geld ‘zwart’? Over racisme in het taalgebruik gesproken! Maar dat terzijde.
Het grootste probleem is de eenvoud waarmee mensen te verleiden zijn om alles met pasjes en telefoonapps te doen. Is dat gemakzucht? Bang om bestolen te worden van dat beetje kleingeld op zak? Hoe dan ook, vergeten wordt dat er mensen zijn die geen rekeningnummer kunnen krijgen. En wie geen bankrekening heeft, komt door al die cashloze mensen dus ook niet meer zo makkelijk aan geld.

Ik draag principieel contant geld bij me. Zo moeilijk is het niet: je vraagt gewoon bij de supermarkt om even wat extra te pinnen als je daar de boodschappen betaalt met je pas. Je hebt die pas, je hebt dat privilege. Zorg dat je cash aftapt! Zo bezoek je ook nog eens een vriendelijk persoon achter de kassa die daar voor een mager rotloontje zich achter die kassa zit te vervelen omdat steeds meer mensen van de zelfscan gebruik maken. En je hoeft er niet eens voor naar een pinautomaat die nogal eens leeg of stuk is. Contant geld is handig en beter voor je privacy, voor kleine uitgaven en om minder controle toe te staan op je uitgaven, en het meeste nog om te kunnen geven op straat aan die straatmuzikant of die dakloze die geld nodig heeft, zonder dat die aan jou hoeft te verantwoorden waarvoor.
Het gebeurt me steeds vaker de laatste tijd: ik kom iemand tegen op straat die ik wat geld wil geven, pak mijn portemonnee en vis er wat munten uit. Mensen in mijn gezelschap verkopen op zo’n moment steeds vaker nul op rekest: “Nee, ik heb geen contant geld”. Het tegenwoordig zo populaire ‘tikkie’ kan de rekeningloze persoon je niet sturen dus die is nog wel even bezig om het benodigde geld bij elkaar te schrapen die dag. Is het niet het vooroordeel dat het geld wel aan drank of drugs op zal gaan wat vaak als excuus wordt gebruikt om geen geld te geven, of het verbod op ‘bedelen’ en overigens ook op het slapen op straat, dan is het wel de onnadenkendheid waarmee iedereen zich maar apps laat aansmeren die ervoor zorgt dat op straat levende mensen zonder geld en zonder bankrekening steeds meer in de problemen komen. Dat alles terwijl de liefhebbers van al dat betaalgemak alle geldstromen, hoe klein ook, laten verlopen onder het – ik zeg het nog maar eens – spiedend oog van de staat. En dat brengt me op het volgende:

Je kunt je er natuurlijk niets van aantrekken dat de staat steeds meer van je weet. Dat is je privilege. Maar er zijn mensen die genoodzaakt zijn zich zoveel mogelijk te verstoppen voor die staat. Mensen van wie het bestaan onzichtbaar is, hetzij omdat ze onzichtbaar worden gemaakt, hetzij doordat ze zich verschuilen uit vrees gevonden te worden. En dat zijn mensen die ook geen rekeningnummer hebben: mensen zonder papieren, veelal ook nog dakloos, nu driedubbel gepakt door de staat die ze het leven hier onmogelijk wil maken.
Als we spreken van solidariteit met mensen zonder papieren, dan is het bij je hebben van contant geld daar beslist onderdeel van. Kom je op een benefiet, mik wat geld in die pot. Koop met contant geld de dingen die mensen maken, betaal als mier met je contante geld die krekel die muziek zit te maken. Of geef gewoon, zonder dat iemand iets hoeft te vragen en zonder dat je zelf vraagt waarvoor. Geld inzamelen? Doe het niet alleen via internet crowdfunding en online donaties. Doe het ook contant. We maken het de staat veel te makkelijk om mensen in de verdomhoek te trappen en daar te laten creperen. We maken het de staat ook veel te makkelijk om mensen in de gaten te houden die ondersteuning bieden. Ondersteuning die internationaal steeds meer onder druk komt te staan door het strafbaar stellen ervan. Het contant opzetten van financiële support op zowel individueel vlak als wanneer steun en actie worden georganiseerd onttrekt die support aan het oog van de staat. Maar dan moeten individuen dus wel contant geld op zak hebben. Het is noodzaak, zelfs van levensbelang, om het uitsluiten van mensen die geen rekening hebben actief tegengaan.
Op het No Border Camp dat in augustus plaatsvindt zul je dan ook geen pinautomaat aantreffen. De oproep luidt: neem contant geld mee. En dat moeten we vaker doen, gewoon zeggen: contant geld meenemen.

Nu kan het nog! Want laten we niet vergeten: zolang we blijven betalen met contant geld is het lastiger om het af te schaffen. Daarentegen: hoe meer mensen zich het gemak laten aanpraten van de vele apps, des te sneller zijn we straks aangeland in een samenleving waarin contant geld definitief taboe en afgeschaft wordt. En daar hebben dan ook al die ‘zwart’ werkende mensen in precaire baantjes last van. Want wie officieel niet bestaat, is overgeleverd aan ‘zwart’ werk dat veelal contant moet worden betaald. De invoering van de koppelingswet zorgde daar op 1 juli 1998 voor.

Als laatste: die supermarkt waar ik mee begon. Dat is niet het enige probleem. Op steeds meer plaatsen wordt betalen met contant geld lastig tot onmogelijk gemaakt. Probeer maar eens op een treinstation een kaartje te kopen bijvoorbeeld. Of in de bus. Lukt het nog? Hoe lang nog? Merk je ook hoe de invoering van de OV-pas* je bewegingen controleert of ben je die zeldzame persoon die de moeite heeft genomen een anonieme pas aan te schaffen? En hoe lang kan dat nog?
Reizen? ‘Slegs vir pashouders’.
Wie geen of weinig geld heeft, heeft het recht om mee te nemen zonder te betalen, te reizen zonder betalen. Wie geen dak boven het hoofd heeft, heeft het recht om een huis te kraken. Nee, het mag allemaal niet. Maar wat de wet ervan vindt, is niet relevant. Geld is een middel voor onderdrukking en controle en hun recht(sorde) is de onze niet. Ons verzet en onze solidariteit zijn meer dan ooit noodzaak.

Joke Kaviaar, 23 juli 2022

Reacties uitgeschakeld voor [Artikel Joke Kaviaar]/Betaalgemak? Wie heeft er nog (contant) geld?

Opgeslagen onder Divers

Publicatie op Uitpers/De minder fraaie kant van de ”Solidariteit met Oekraine”

Oekraïense vluchtelingenkinderen in Polen wachten op de bus voor de terugkeer naar Oekraïene. (foto: Pakkin Leung, CC A 40 International)

UITPERS.BE

DE MINDER FRAAIE KANT VAN DE ”SOLIDARITEIT MET OEKRAINE”

ASTRID ESSED

25 JULI 2022

OEKRAIENSE VLUCHTELINGEN, EUROPA EN CHRISTENHONDEN, SOLIDARITEIT OF TROUBLE IN PARADISE?

Dit artikel is opgedragen aan vier activisten van de Poolse actieorganisatie Grupa Granica, die een gevangenisstraf van 8 jaar boven het hoofd hangt wegens het vertonen van menselijkheid aan een familie die is gestrand tussen Polen en Belarus, aan vluchtelingen als de Oekraïners die worden genegeerd, gepushbackt en mishandeld. En niet te vergeten aan de Poolse militair Emil Czeczko, die een mogelijke massamoord op vluchtelingen en ook op vluchtelingenwerkers door Poolse grenswachten onthulde … en daarvoor misschien wel met zijn leven heeft betaald.

https://eng.belta.by/society/view/emil-czeczko-up-to-700-people-might-have-been-killed-during-my-10-day-stay-at-border-147674-2022/
https://www.thefirstnews.com/article/polish-soldier-who-defected-to-belarus-found-dead-from-hanging-in-minsk-apartment-28871
https://www.trtworld.com/magazine/a-tale-of-two-borders-poland-s-hunt-for-unwanted-refugees-is-still-on-56184
https://www.theguardian.com/global-development/2022/mar/25/poland-detains-activists-accused-of-smuggling-migrants-over-belarus-border

[Dit is geen volledig verslag der Oekraïense Tragedie, want dat zou ondoenlijk zijn. Het gaat hier slechts om enkele Zaken, die ik zeer opmerkelijk vind. En soms pijnlijk ]

HOOFDSTUK EEN

De oplettende lezer zal gemerkt hebben, dat zijn/haar ‘Wreker van het Onrecht’ opmerkelijk weinig geschreven heeft over Europa’s HOT ITEM: De Oekraïense Tragedie, het Wel en Wee van de Oekraïners sinds Rusland’s agressieoorlog aldaar [1] en alles wat daarmee samenhangt.

Okay, aanvankelijk waren daarover wel wat Astrid Essed publicaties [2], waarin op een aantal zaken de Puntjes op de I werd gezet [3] maar daarna viel het wat stil rond dit Thema.

Niet alleen omdat er wel wat meer in de wereld gebeurt dan Oekraïne, ook al heeft de oorlog van Poetin in Oekraïne grote invloed op delen van [Noord] Afrika vanwege Oekraïne’s rol als belangrijke graanleverancier [4], maar ook, omdat ik de ontwikkelingen wilde afwachten. Er gebeurde en gebeurt dagelijks zoveel op dit gebied! In dit artikel wil ik  focussen op een minder belichte kant van de Oekraïense Tragedie, die uitmondde in een grote Vlucht naar het Westen van Europa, tevens een minder fraaie kant in het kader van die ”Solidariteit met Oekraïne”. Want hoe zit dat daar eigenlijk feitelijk mee. Is het wel zo, of zitten er een aantal nare Addertjes onder het Gras. Daarover gaat dit Longread artikel [maak je borst dus maar nat]. Maar eerst een overzicht en een  belichting van Andere Zaken.

Poetins oorlog

We weten het inmiddels. Op 24 februari 2022 viel het Russische leger, in opdracht van Rusland’s president Poetin, Oekraine binnen. [5] Ik citeer uit de Verklaring van Vladimir Poetin, President Aller Russen: ”I am referring to the eastward expansion of NATO, which is moving its military infrastructure ever closer to the Russian border” EN ”The people’s republics of Donbass have asked Russia for help. In this context I made a decision to carry out a special military operation.” [6]

Lees het gehele Statement, dat bol staat van retoriek, waarop ik verder niet inga, onder noot 7.

Nu moet ik zeggen, wat betreft het opdringen van de NAVO richting Russische grens heeft Poetin, geopolitiek bekeken, natuurlijk wel een punt. [8] Nog los van de wens bij Staten en ook volkeren tot aansluiting bij de EU [9], is dit natuurlijk ook Westerse/NAVO machtspolitiek geweest om te profiteren van de verzwakking van Rusland na het uiteenvallen van de

Sovjet-Unie. Daarin heeft Poetin gelijk, maar dat rechtvaardigt uiteraard NIET het binnenvallen van Oekraine, een Soevereine Staat.

GOED!
Of liever gezegd

SLECHT!

Wat er daarna gebeurde was te voorspellen: [Even in het kort] De EU stelde sancties in tegen Rusland [een proces dat nog doorgaat op het moment van schrijven van dit artikel] [10], er kwamen Europese en Amerikaanse wapenzendingen voor het zich [dat moet gezegd] dapper

verzettende Oekraiense leger, al zitten daarin, dat moet gezegd, nogal wat extreem-rechtse elementen. [11] Maar hoe verontrustend ook, dat maakt de strijd tegen het Russische imperialisme [niet minder gevaarlijk dan het Westerse imperialisme] er op zich niet minder heroïsch om.

Verder nu bijna klassiek de toespraken van de zo langzamerhand tot popster verheven Oekraïense president Zelensky [12] [die van geen wijken wil weten, dat moet gezegd]. Overigens, en dat moet hier nadrukkelijk gezegd, begonnen die wapenleveranties al VOOR de Russische aanval

op Oekraïne [13], wat een zeker Licht werpt op de Westerse Mogendheden.

De hele wereld tegen Rusland? Nonsens!

Naast die wapenleveranties aan dapper Oekraïne, dan ook nog twee VN Resoluties, een van de Algemene Vergadering en een VN-Veiligheidsraadsresolutie, ter veroordeling van de Russische invasie in Oekraïne. Die VN-Veiligheidsraadsresolutie werd, uiteraard, getroffen door een Veto van Rusland [14], de Algemene Vergaderingsresolutie werd wel aangenomen [15], al was het wereldwijd geen onverdeeld succes: want naast de vier [dictatoriale] landen, die Rusland bleven

steunen [Belarus oftewel Wit-Rusland, Syrië, Noord-Korea en Eritrea], waren er maar liefst 35 onthoudingen! [16] En dat waren niet de minste landen. Er waren belangrijke landen en grootmachten bij, zoals Ruslands Bondgenoot en Frenemy [in de zin van concurrent] [17] Wereldmacht China, Opkomende Economie India, Oude Bondgenoot [dus niet verwonderlijk] Cuba, maar ook Afrikaanse landen als Tanzania, Zimbabwe en Congo[18]. Wel opvallend is dat Myanmar, ook een min of meer Bondgenoot of Medestander van Poetin [19] een onverwachte move maakte en stemde voor de Rusland veroordelingsresolutie [20]

Natuurlijk, de diverse onthoudingslanden hebben alle zo hun eigen redenen, maar het EU/VS narratief, dat ”de hele wereld tegen Rusland is”, is dus een Sprookje [21]

HOOFDSTUK TWEE

DE VLUCHTELINGEN

WAT GEBEURT ER MET DE VLUCHTELINGEN?

A BLOND HAAR EN BLAUWE OGEN

Nu over de vluchtelingen, iets dat mij na aan het hart ligt. Besproken is de nare kant van de Politiek, de Invasie, het oplopende aantal oorlogsslachtoffers, de oorlogsmisdaden aan Russische, maar ook [mogelijke] aan Oekraïense kant [22], welk laatste maar weer bevestigt het Oud Afrikaanse Spreekwoord ”Als Olifanten vechten, wordt het Gras vertrapt”. [23]

Met andere woorden: De gewone mensen zijn door die oorlog en machtsspelletjes Kop van Jut, Kind van de Rekening.

Nu dus die Vluchtelingen:

Tragisch en actueel wat betreft de Oekraïners. Van hen zijn meer dan 6 miljoen mensen gevlucht

sinds de Russische invasie in de Oekraine [volgens informatie Europa Nu dd 12 mei 2022]. [24]

Meer dan twee miljoen Oekraiense vluchtelingen zijn in Polen, in Nederland waren er, geteld op 24 mei anno Domini 2022 [volgens het Dagblad van het Noorden], 64.000. [25] Dat is best een groot aantal, 6 miljoen vluchtelingen op een bevolking van ruim 44 miljoen mensen. [26]

Opvallend was het warme onthaal, dat ze door heel Europa kregen. [27] De Landelijke Actie Oekraïne leverde maar liefst 106 miljoen euro op [28] en Gastgezinnen stonden wijd en zijd klaar, ruim 25 000! [29] Dat is fijn. Ik gun iedere vluchteling een warm welkom: maar zoals bij elk Sprookje, had het Geheel ook een Schaduwzijde, namelijk een van de REDENEN, van

die plotselinge gastvrijheid jegens vluchtelingen, die weleens anders is geweest. [30]

Namelijk: Mensen, die op ons lijken, met [ook] Blond Haar en Blauwe Ogen. Zoals een journalist het verwoordde: ”“It’s very emotional for me because I see European people with blue eyes and blonde hair being killed.” [31]

Dat deugt niet.

En zeker niet als het van een journalist komt, een gildelid van de Pers, die zo’n grote invloed heeft op de Publieke Opinie [lees wat Malcolm X opmerkte over de pers….]. [32]

Maar…..er is ook een andere kant, want ik wil fair zijn tot op het bot.

Deze journalist is natuurlijk een kwaadwillige, want waarom speciaal die opwinding over ”Europeanen met blond haar en blauwe ogen” [33]

Aan de andere kant is het universeel [en dat hoeft helemaal geen racisme te zijn], dat mensen zich eerder identificeren met mensen, die op hen lijken. Dat is niet alleen in Europa zo, dat is ook zo in de rest van de wereld: Afrikaanse landen zetten graag hun grenzen open voor Afrikaanse vluchtelingen en leven erg mee [34], hoewel ze gastvrijer tegen buitenstaanders zijn dan Europa [35], en zo gaat het, wat herkenbaarheid en identificatie betreft, ook in andere delen in de wereld.

Op zich geen probleem, zolang die ”identificatie” maar niet ontaardt in de uitsluiting van andere mensen. DAN wordt het racisme en xenofobie, die – en dat is ook helaas een waarheid – lang niet alleen in Europa voorkomt, zowel wat regeringsbeleid betreft als de houding van de bevolking.

Niet alleen in Europa dus”. Want hoewel ik sprak over de vaak grotere verdraagzaamheid van Afrikaanse landen [36], is er ook een schaduwzijde.

Zo waren er enkele jaren geleden [ik noem 2008 en 2017] in Zuid-Afrika zware

xenofobische rellen tegen Afrikanen uit andere landen [37] en laten we ook de etnische zuiveringen van de Oegandese dictator Idi Amin jegens de toenmalige Indiase gemeenschap

in Oeganda niet vergeten. [38] Ik noem dit bewust om te benadrukken, dat xenofobie

een wereldwijd probleem is en niet alleen in het Westen voorkomt.

B ”ETNISCHE OEKRAIENERS” EN DE ANDEREN

Om terug te keren tot die vluchtelingen. Xenofobisch onderscheid werd gemaakt door burgers,

regeringen, de EU. Waar ”etnische” Oekraïners van overal van harte welkom werden geheten [39], was dat met anderen, die ook in Oekraïne woonden, Afrikanen, Aziaten, meest studenten, maar ook ”gewone” migranten, veel minder vanzelfsprekend. Het begon vaak al in ‘vlucht’-treinen richting Polen, waar zij discriminatie en vaak geweld ondervonden en bij de grens, waar er Poolse grenswachten waren, die hen weigerden door te laten. [40] Ook werd er gerapporteerd over Poolse hulpverleners, die weigerden Afrikaanse vluchtelingen uit Oekraïne te helpen. [41]

Gelukkig waren er ook positieve Verhalen over Oekraïners, die Afrikaanse vluchtelingen te hulp schoten bij geweld. [42] Nu waren al decennialang Poolse [en andere Oost-Europese

burgers] burgers opgestookt door media en politiek met de gebruikelijke negatieve anti-migratieretoriek [43], beïnvloed door het vaak herhaalde narratief, dat er miljoenen Afrikanen richting Europa komen.[44] Wat in de praktijk bepaald niet klopt. [45]

Ook daarom is het wel interessant om te benoemen, hoeveel Afrikaanse en andere migranten/studenten/vluchtelingen van kleur in Oekraïne woonachtig zijn [waren, door de oorlog

is zoals bekend een aantal gevlucht, ook al kon lang niet iedereen weg, zoals bekend [46]

Volgens gegevens van de Oekraïense regering  waren er in 2019 80.470 buitenlandse studenten in

Oekraïne [noot One World] waarvan 20 procent uit Afrika, voornamelijk uit Nigeria, Ghana, Marokko en Egypte. [47] En dat zijn er dus bepaald geen ”miljoenen”.

Overigens heeft de Oekraïense regering het racistische geweld tegen Afrikanen en andere studenten/migranten van kleur officieel veroordeeld: ‘’Afrikanen die op zoek zijn naar evacuatie zijn onze vrienden en moeten gelijke kansen krijgen om veilig terug te keren naar hun thuisland”, aldus de Oekraïense minister van Buitenlandse Zaken Dmytro Koeleba. [48]

Maar er was natuurlijk niet alleen racisme en xenofobie aan de Pools-Oekraïense grens of in Polen zelf: Ook in Nederland bleek dat bij de opvang van Oekraïense vluchtelingen: Zo wilde de eigenaar van een Opvangboot voor Oekraïners ”alleen kinderen, vrouwen en etnische Oekraïners. [49] En uiteraard heeft de Gemeente Amsterdam daarop de samenwerking met hem opgezegd. [50]

Ondergetekende heeft de betrokken Boosdoener nog een  Brief op Poten geschreven [51]

C NIET TE VERGETEN: VLUCHTELINGEN, DIE VASTZITTEN TUSSEN POLEN EN BELARUS [WIT-RUSLAND]

“Ik ken een echtpaar dat in de zone woont”, zegt Karolina. “De man is een verklikker. Hij gaat dagelijks het bos in en belt de politie als hij iemand vindt. Intussen belde zijn vrouw mij, omdat ze heimelijk een berg sokken had gebreid voor de vluchtelingen.” [52]

De groep vluchtelingen, die bij alle commotie rond de xenofobie tegenover Afrikaanse en Aziatische studenten en/of migranten, die Oekraïne proberen te verlaten, een beetje wordt ondergesneeuwd, zijn de vooral uit het Midden-Oosten afkomstige vluchtelingen, die al sinds vorig jaar 2021 [pak em beet, september, oktober] vastzitten in een niemandsland tussen Polen en Belarus [Wit-Rusland], naar Belarus ”gelokt” door dictator Loekasjenko met een valse

voorspiegeling van zaken, dat ze zo snel via Polen de EU binnen zouden kunnen komen. [53]

Dat gebeurde niet, want ze werden bij de grens tegengehouden door Poolse grenswachten, waarna een naar machtsspelletje ontstond tussen Polen/EU enerzijds en Belarus anderszijds. [54]

Ondertussen werd het winter, hulp voor de vluchtelingen kwam er niet of te weinig, hoewel het Rode Kruis, maar ook Poolse vrijwilligers hun best deden [55], vluchtelingen overleden door kou, werden mishandeld, soms neergeschoten [56], een schande voor de ”Europese Waarden”. [57]

Het opvallendste was wel de giftige EU-retoriek, die, in plaats van Polen te wijzen op het Vluchtelingenverdrag [58] en recht op asiel, Polen stijfde in deze tegen het Internationaal Recht ingaande houding, waarbij ook nog sprake was van de illegale ”pushbacks” [59], door het recht van Polen, haar grenzen te verdedigen, bekrachtigde, alsof het hier een Buitenlandse Vijand betrof! [60]

Wat stond en staat dat in schril contrast met de Ontvangst, die nu de Oekraïense vluchtelingen krijgen [61], die worden ontvangen op een manier zoals het met iedere vluchteling zou moeten gaan! Tegen de komst van de vluchtelingen, die daar in Niemandsland vastzaten [en waarschijnlijk nog zitten], wordt er een Muur gebouwd [62], Oekraïners krijgen nog net

geen Rode Loper uitgespreid. Daarom heb ik mij hard gemaakt voor deze groep geneneerden, middels brieven en artikelen. [63] Iemand moet het doen

Maar daarnaast: Lof voor de Poolse vrijwilligers, individuele Poolse burgers, initiatieven, die deze mensen hielpen. [64] EN….speciaal Hulde aan vier activisten van de actiegroep

Grupa Grania, die [ik lees een artikel van april 2022] eind maart 2022 zijn gearresteerd wegens mensenhandel, terwijl hun enige ”misdaad” was het verlenen van humanitaire hulp aan een Familie, die gestrand was tussen Polen en Belarus! [65] Hen hangt 8 jaar gevangenisstraf boven het hoofd. [66] Ik weet niet, hoe het met hen is afgelopen, maar vergeten doe ik hen niet!

Al Deze mensen maken de wereld wat lichter!

HOOFDSTUK DRIE

NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE OEKRAÏENSE VLUCHTELINGEN

SOLIDARITEIT JEGENS DE ENE EN DISCRIMINATIE JEGENS DE ANDERE?

DE ENE VLUCHTELING IS DE ANDERE NIET…..

Uitgebreid heb ik de revu laten passeren [zie bovenstaande] over de ongelijke behandeling/ontvangst tussen voor de Poetin-agressie vluchtende Oekraïense vluchtelingen enerzijds en Afrikaanse/Aziatische al dan niet studenten, die in Oekraïne woonachtig waren [zijn, als ze bij de grens met succes werden tegengehouden] anderszijds Ook -wat mij na aan het hart ligt, omdat er steeds minder aandacht voor is- over de ongelijke behandeling tussen Oekraïense vluchtelingen en de vluchtelingen [merendeels uit het Midden-Oosten afkomstig], die nog steeds vastzitten tussen Belarus [Wit-Rusland] en Polen en slachtoffer werden van een cynisch machtsspel.

Maar er is meer dan het racisme van Poolse autoriteiten/grenswachten/burgers etc. Er is ook nog zoiets als het minder openlijke, maar wel degelijk discriminatoir EU-Beleid. En dat, beste lezers, is gevaarlijker dan het racistisch gestunt aan de grens van een aantal [niet allemaal, laat

dat ook gezegd zijn] [67] Poolse grenswachten, omdat een door de EU uitgestippeld beleid, dat zogenaamd voor ”Westerse Waarden” [68] staat, een directe invloed heeft op de publieke opinie, omdat zo discriminatie, het maken van onderscheid tussen groepen vluchtelingen, wordt

genormaliseerd.

En waarde lezers, het EU beleid IS discriminatoir: Waarom? Begin maart besloot de EU [Europese Unie dus] om mensen, die Oekraïne ontvluchten, tijdelijke bescherming te verlenen

op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. [69] Deze Richtlijn Tijdelijke Bescherming is bedoeld voor [ik citeer Verblijfblog] ”een situatie van massale toestroom van ontheemden uit derde landen, die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren”. [70]

Nogal wiedes, zal de oplettende lezer opmerken, ze zijn net gevlucht, natuurlijk kunnen ze niet terug.

Hoe dan ook, die Richtlijn Tijdelijke Bescherming, in het leven geroepen na de burgeroorlogen in het voormalige Joegoslavie [in 2001 tot stand gekomen] [71]  houdt onder andere in, dat vluchtelingen een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen [ze hoeven dus geen asiel aan te vragen], dat ze mogen werken, onderwijs genieten, recht hebben op sociale voorzieningen en op gezinshereniging. [72]

Dat klinkt allemaal mooi en waar en blij, dat dit is toegepast op de Oekraïners, maar waarom dan niet op de massale stroom van Syrische vluchtelingen uit 2015-16, die toch ook onder deze categorie vielen? Dat vind ik discriminatoir en het niet toepassen van die Tijdelijke Richtlijn op de Syrische ontheemden viel auteurs van Verblijfblog ook op. [73]

Ook is het opvallend, met hoeveel gemak de Overheid de opvang van duizenden Oekraïners in korte tijd kon regelen en zelfs de Koning bood een logeer/woonplaats aan. [74] En dat vind ik mooi voor die Oekraïners uiteraard, maar dat de bereidheid van Gemeenten om vluchtelingen [vaak statushouders, nog steeds wachtend op een huis, maar ook ”gewone” asielzoekers] uit Ter Apel een opvang te verlenen, zo mager was [is] [75], dat er nu een ”dwangwet” in voorbereiding is om Gemeenten te verplichten, vluchtelingen op te nemen als het in Ter Apel uit de klauwen loopt. [76]

Ook heeft Vluchtelingenwerk gedreigd, naar de rechter te stappen, als de Overheid niet voor 1 augustus de vluchtelingen-Ter Apelcrisis heeft opgelost. [77] Wordt er dus met twee maten gemeten, ja of nee?

NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE OEKRAIENERS

BARSTJES IN DIE SOLIDARITEIT

TROUBLE IN PARADISE?

Opvang in gezinnen

Onderwijs

Nou is meeleven met vluchtelingen, die moeten vluchten voor oorlog, Een Ding. Als die ”dichterbij” komen en ”gewone” mensen worden, weer een ander Ding. Activiste en schrijfster Joke Kaviaar merkte daarover op [naar aanleiding van de massale komst van Syrische vluchtelingen naar Europa/Nederland]. Zijn naam was Aylan Kurdi [78, noot Astrid Essed]

Heeft zijn dood iets veranderd? En zo ja, ten goede of ten kwade? Wat gebeurt er, als alle emotie weg is, als al die vluchtelingen in een opvangcentrum bij mensen in de buurt komen en gewone mensen blijken te zijn, sommige aardig, andere niet? Hoe snel is het medelijden dan vertrokken en heeft weer plaatsgemaakt voor wantrouwen?

[Einde citaat Joke Kaviaar] [79]

Nu viel-in dit geval- dat wantrouwen nog wel mee, voor zover ik dat kon constateren. Maar wat WEL een soms pijnlijke confrontatie was, dat na de aanvankelijke hype van de duizenden, die zich opgaven voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen [80] al gauw de domper kwam, omdat dit in een niet onaanzienlijk aantal gevallen bar bleek tegen te vallen. [81] Nou nog los van het feit, of ze al dan niet ”aardig” waren, die Oekraïense vluchtelingen, werd het al gauw duidelijk, dat velen zich in de emotie van het moment hadden opgegeven.

Mooi misschien, maar niet verstandig, want bij de opvang van zeker oorlogsvluchtelingen komt heel wat kijken. Vaak zijn de mensen, logischerwijs, getraumatiseerd, hier vormde natuurlijk ook de taal een barrière en het is verstandig je te realiseren, wat de opvang van vluchtelingen werkelijk betekent. [82]

Dat is dus de eerste Trouble in Paradise. Een tweede is nog griezeliger, de zorgen over seksuele uitbuiting van de toch al zo kwetsbare Oekraïense vluchtelingen. [83] Ronduit kwaadaardig, evenals de economische uitbuiting [door werkgevers] [84], waarop ik nog terug kom. Maar weer herhaal ik ten overvloede: Wat een verschil in opvangbereidheid van individuen en positieve berichtgeving over Oekraïense vluchtelingen, in tegenstelling tot andere groepen. [85]

Dan zijn er natuurlijk de hobbels/aanpassingsproblemen van Oekraiense leerlingen in het Nederlandse Onderwijs. Want hoewel scholen de leerlingen en masse met open armen lijken te ontvangen [86], haalt dat niet de angel uit de problemen. De kinderen komen uit een oorlogsgebied, hebben daar familie moeten achterlaten, vaak vaders, die in het leger tegen de Russische bezetter moeten vechten [87], hebben de nodige ellende gezien/meegemaakt, wat traumatisch kan zijn[worden].

Dan is er de taalbarrière, een andere cultuur, noem maar op. Problemen, die ook wel gezien worden door medewerkers van LOWAN, een organisatie, die scholen ondersteunt bij het geven aan onderwijs aan nieuwkomers, onder wie vluchtelingen. [88]

NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE OEKRAIENERS

OEKARIENSE LEERLINGEN CONTACT MET MEDELEERLINGEN

WEER STEEKT RACISME ZIJN LELIJKE KOP OP

Over racisme aan de Grens met Polen/Oekraïne tegen Afrikaanse studenten en studenten van kleur [uit India etc], wat zich ook uitstrekte tot onaangename ervaringen in bijvoorbeeld Polen, heb ik genoeg geschreven. Lees Hoofdstuk twee nog maar eens terug.

Maar dan nu wederwaardigheden in Nederland en met dank aan Caroline van der Plas, Tweede Kamerlid en voorvrouw van BBB [BoerBurgerBeweging], die dit in de Tweede Kamer aan de orde stelde. Ik citeer haar: ”Zo vertelde een docent van de Middelbare School mij [opmerking Astrid Essed: ”mij” is Caroline van der Plas] vorige week, dat er problemen worden ondervonden bij het onderwijzen van Oekraïense kinderen. Kinderen, die moeilijk kunnen meekomen en zelfs een aantal incidenten, van racisme. Meisjes met hoofddoekjes, die worden uitgescholden en het gooien met bananen naar leerlingen met een donkere huidskleur. ” [89]

Nu weet ik ook wel: Dat geldt niet voor alle Oekraiense kinderen, zoals Caroline van der Plas ook terecht opmerkte [90] en zoals de Marokkaans-Nederlandse rapper reeds opmerkte: ”Met elke Boot komen er wel een paar ratten mee”. [91]

Maar dit is meer: Want in Oost-Europa is extreem-rechts een ernstig Probleem [92] en het is ronduit gevaarlijk, als dit hierheen wordt geïmporteerd en wordt toegevoegd aan de in Nederland helaas hand over hand toenemende invloed van extreem-rechts. [93]

NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE OEKRAIENERS

TROUBLE IN PARADISE? UITBUITING CHRISTENHONDEN HYPOCRISIE

En nu kom ik dan [eindelijk] toe aan de titel van dit artikel EN de reden, waarom ik die titel gekozen heb Want hoe zit het, bij alle echte/vermeende ”massale solidariteit met de Oekraïense vluchtelingen” [zie vooral de vluchtelingenhype in Hoofdstuk Twee] nu met de werkelijke, economische drijfveren? [diegenen met oprechte bedoelingen, van wie de meesten, niet te na gesproken uiteraard]. Reeds noemde ik de seksuele uitbuiting van toch al kwetsbare Oekraïense vluchtelingen. [94] Bah en ronduit misdadig.

Maar….er zitten nog meer Adders onder het Gras! Want al dat gejuich rond ”mensen, die op ons lijken” al dan niet vergezeld van de ”blond haar en blauwe ogen” kwalificaties [zie wederom Hoofdstuk Twee], al dan niet aangevuld met ”mensen, die ook van christelijken Huize zijn” [Let daarop, dames en heren], had ook – en dat had ik kunnen weten –  naast de ideologische retoriek, een hardere, economische kant.

Dat werd al duidelijk door het gretige welkom, waarmee Westlandse tuinders Oekraïense vluchtelingen, die immers door de Tijdelijke Richtlijn Bescherming mogen werken [95], werden ontvangen, hetzij uitgenodigd, om in de kassen te komen werken. [96] EN… al gauw verschenen er lovende berichten, een uit het fundamentalistisch christelijke Dagblad, het Reformatorisch Dagblad [97], maar ook uit andere nieuwsmedia, over dankbare Oekraïners, die zo blij en dankbaar waren, dat ze mochten werken. [98] Nu begrijp ik dat ook wel van de kant van de Oekraïners: het leidt je af van de oorlog, de Ellende in je eigen land, de onzekerheid over het lot van je man, je ouders, andere familieleden.

Opvallend is echter WEL, dat veel Oekraïeners werkzaam zijn in horeca en land en tuinbouw. [99] En vooral in die laatste sector[met name in het Westland] is er nogal eens sprake van uitbuiting van arbeidsmigranten, vaak afkomstig uit Polen en anderen uit Midden en Oost-Europa. [100] AND GUESS WHAT? Ook bij een aantal Oekraïners ging het mis! Want de ”massale solidariteit” met ”mede-Europeanen” de Oekraïners weerhield niet, dat ook zij Kop van Jut werden.

WURG EN CHANTAGECONTRACTEN:

Aan het Licht kwam, dat Oekraïense [maar ook Poolse] werknemers werden onderworpen aan een uiterst vuile praktijk: de zogenaamde ”Wurgcontracten”. [101] Oekraïense vluchtelingen, maar ook Polen die in de Westlandse kassen aan de slag willen, komen daar veelal terecht via bemiddelaars, zoals het Poolse uitzendbureau Janpol. Een van de opvallendste clausules in het in kreupel Nederlands opgestelde contract is dat overtreding van de regels “kan leiden tot deportatie naar Oekraïne en een verbod op toegang tot EU-landen”. Met andere woorden: Oekraïners die fouten maken, worden teruggestuurd naar de oorlog. [102]

Kan het walgelijker? Vakbond CNV, die de noodklok luidde, is in het bezit van een geanonimiseerd contract, waar wordt vermeld een brutoloon van 10,48 euro per uur, het minimumloon. Aan het begin van elke maand moeten er 50 euro ‘administratiekosten’ worden afgedragen. De werknemer moet voor eigen verblijf en vervoer betalen, evenals voor werkkleding en schoenen (“als het moet”). [103]

En waar vinden dergelijke Vuile Praktijken dus plaats? Juist! In het Westland, met zijn o zo christelijke achtergrond…[104]

EPILOOG

CHRISTENHONDEN

Ik heb u meegenomen op een Reis door de Oekraïense Tragedie. De Russische aanval op de soevereiniteit van de Oekraïne, de onverzettelijkheid van het Oekraiense verzet [105] Russische [en ook Oekraïense] oorlogsmisdaden [106], het belang van Oekraïne als graanschuur, waardoor nog veel meer mensen werden getroffen en nog worden, door die oorlog. [107]

En natuurlijk: de Oekraïense vluchtelingenstroom en de massale solidariteit van West en Oost-Europa [108] waarbij ook helaas de schrijnende discriminatie tegen in Oekraïne [tot dusver] wonende Afrikaanse en Aziatische vluchtelingen [109] en dan niet te vergeten de EU-discriminatie, die opviel: Richtlijn Tijdelijke Bescherming voor Oekraïense vluchtelingen, maar destijds niet voor Syriers. [110]

De EU, die de Oekraiense vluchtelingen verdedigt [en terecht], maar de uit het Midden-Oosten afkomstige vluchtelingen, die vastzitten tussen Polen en Belarus, laat stikken. [111]

GOED

Maar niet voor niets heb ik in mijn titel de term ”Christenhonden” genoemd! Waarom? [Wie goed heeft opgelet, heeft dat al begrepen] Omdat met de mond solidariteit, vaak vanuit ”christelijke” hoek” werd beleden met Oekraïense vluchtelingen, maar kijk eens wat er in de praktijk in het zogenaamde ‘christelijke” Westland gebeurde? Uitbuiting van Oekraïense werknemers, die hun rechten niet kenden. Zie direct daarboven

Ik vraag mij af, of al die zondagse Kerkgangers onder hen, die zich schuldig maken aan die uitbuiting, zich [meestal zijn die lui erg Bijbelvast] deze Passage uit het Nieuwe Testament nog herinneren. Het staat in Mattheus 25: 35-45 en ik citeer de twee laatste gedeelten, 44 en 45.

Die laatste zinnen dus: ”Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere wanneer hebben wij u hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben wij u niet gediend? ”Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar Ik zeg u: Voor zoveel u dit aan deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.” [112]]

Hiermee sluit ik af. Van alle nare en pijnlijke aspecten uit deze Tragedie, is dit misschien nog het Pijnlijkste.

ASTRID ESSED

NOTEN

NOTEN 1 T/M 112:

EINDE ARTIKEL

Reacties uitgeschakeld voor Publicatie op Uitpers/De minder fraaie kant van de ”Solidariteit met Oekraine”

Opgeslagen onder Divers

Oekraiense vluchtelingen, Europa en Christenhonden/Solidariteit of Trouble in Paradise?

De Russische president Poetin en zijn Oekraïense collega Zelensky ontmoeten elkaar vandaag voor het eerst. Tijdens een top in Parijs staat beëindiging van de oorlog in Oost-Oekraïne op de agenda.

DE RUSSISCHE PRESIDENT POETIN EN DE OEKRAINSEPRESIDENT ZELENSKY

Vadim Ghirda/Copyright 2022 The Associated Press. All rights reserved.

Ukrainian refugees crossing the Irpin river on an improvised path under a bridge, that was destroyed.Vadim Ghirda/Copyright 2022 The Associated Press. All rights reserved.

OEKRAINSE VLUCHTELINGEN

https://www.euronews.com/2022/04/01/the-treatment-africans-are-facing-in-ukraine-is-despicable-but-why-are-we-surprised

GENYA SAVILOV/AFPUkrainians and foreign residents shout slogans during an anti-racism rally in front of the Ukrainian Parliament in Kiev.GENYA SAVILOV/AFP

PROTEST TEGEN RACISME TEGEN AFRIKAANSE VLUCHTELINGEN

UIT DE OEKRAINE AAN DE GRENS MET POLEN

Foreigners wait to go to Poland at the Shegyni Ukrainian border post on March 01, 2022
https://www.bbc.com/news/world-africa-60603226
https://www.euronews.com/2022/04/01/the-treatment-africans-are-facing-in-ukraine-is-despicable-but-why-are-we-surprised

Een Koerdische familie uit Irak wacht met zestien leden uit drie generaties op de grenswachten. Al acht keer werden ze teruggestuurd naar Wit-Rusland, waarbij ze klappen kregen en door honden gebeten werden. Foto Wojtek Radwanski / AFP

VAAK VERGETEN IN DE OEKRAINE CRISIS

VLUCHTELINGEN UIT HET MIDDEN-OOSTEN TUSSEN POLEN EN BELARUS TUSSEN WAL EN SCHIP

ZIJ KRIJGEN GEEN WARM WELKOM, ZOALS OEKRAINSE VLUCHTELINGEN

OEKRAIENSE VLUCHTELINGEN, EUROPA EN CHRISTENHONDEN/, SOLIDARITEIT OF TROUBLE IN PARADISE?

DIT ARTIKEL IS OPGEDRAGEN AAN VIER ACTIVISTEN VAN DE POOLSE ACTIEORGANISATIE GRUPA GRANICA, DIE EEN GEVANGENISSTRAF

VAN 8 JAAR BOVEN HET HOOFD HANGT VANWEGE HET VERLENEN

VAN MENSELIJKHEID AAN EEN FAMILIE, DIE IS GESTRAND TUSSEN

POLEN EN BELARUS

VLUCHTELINGEN ALS DE OEKRAIENERS, MAAR GENEGEERD, GEPUSHBACKT EN MISHANDELD

EN NIET TE VERGETEN AAN DE POOLSE MILITAIR EMIL CZECZKO,

DIE EEN MOGELIJKE MASSAMOORD OP VLUCHTELINGEN EN OOK

VLUCHTELINGENWERKERS DOOR POOLSE GRENSWACHTEN ONTHULDE….EN DAARVOOR

MISSCHIEN WEL MET ZIJN LEVEN HEEFT BETAALD…..

https://eng.belta.by/society/view/emil-czeczko-up-to-700-people-might-have-been-killed-during-my-10-day-stay-at-border-147674-2022/
https://www.thefirstnews.com/article/polish-soldier-who-defected-to-belarus-found-dead-from-hanging-in-minsk-apartment-28871
https://www.trtworld.com/magazine/a-tale-of-two-borders-poland-s-hunt-for-unwanted-refugees-is-still-on-56184
https://www.theguardian.com/global-development/2022/mar/25/poland-detains-activists-accused-of-smuggling-migrants-over-belarus-border

[ Dit is geen volledig verslag der Oekraine Tragedie, want dat zou 

ondoenlijk zijn

Slechts enkele Zaken, die ik zeer opmerkelijk vind.

En soms pijnlijk ]

HOOFDSTUK EEN

De oplettende lezer zal gemerkt hebben, dat zijn/haar Wreker van het

Onrecht opmerkelijk weinig geschreven heeft over Europa’s HOT ITEM:

De Oekraiense Tragedie, het Wel en Wee van de Oekrainers sinds

Rusland’s agressieoorlog aldaar [1] en alles

wat daarmee samenhangt.

Okay, aanvankelijk waren daarover wel wat Astrid Essed publicaties [2],

waarin op een aantal zaken de Puntjes op de I werd gezet [3] maar daarna viel het wat stil rond dit Thema.

Niet alleen omdat er wel wat meer in de wereld gebeurt dan Oekraine,

ook al heeft de oorlog van Poetin in Oekraine grote invloed op delen

van [Noord] Afrika vanwege Oekraine’s rol als belangrijke

graanleverancier [4], maar ook, omdat ik de ontwikkelingen

wilde afwachten.

Er gebeurde en gebeurt dagelijks zoveel op dit gebied!

in dit artikel wil ik  focussen op een minder belichte kant

van de Oekraiense Tragedie, die uitmondde in een grote Vlucht naar

het Westen van Europa, tevens een minder fraaie kant in het kader

van die ”Solidariteit met Oekraine”

Want hoe zit dat daar eigenlijk feitelijk mee.

IS het wel zo, of zitten er een aantal nare Addertjes onder het Gras.

Daarover gaat dit Longread artikel [maak je borst dus maar nat].

Maar eerst een overzicht en een  belichting van Andere Zaken.

POETIN’S OORLOG

INVAL IN OEKRAINE

We weten het inmiddels

Op 24 februari 2022 viel het Russische leger, in opdracht van 

Rusland’s president Poetin, Oekraine binnen [5]

Ik citeer uit de Verklaring van Vladimir Poetin, President Aller Russen:

”I am referring to the eastward expansion of NATO, which is moving its military infrastructure ever closer to the Russian border”

EN

”The people’s republics of Donbass have asked Russia for help.In this context……

I made a decision to carry out a special military operation.” [6]

Lees het gehele Statement, dat bol staat van rhetoriek

waarop ik verder niet inga, onder noot 7

Nu moet ik zeggen, wat betreft het opdringen van de NAVO

richting Russische grens heeft Poetin, geo politiek bekeken,

natuurlijk wel een punt. [8]

Nog los van de wens bij Staten en ook volkeren tot aansluiting bij de EU [9], is dit natuurlijk ook Westerse/

NAVO machtspolitiek geweest om te profiteren van de verzwakking van Rusland na het uiteenvallen van de

Sovjet-Unie.

Daarin heeft Poetin gelijk, maar dat rechtvaardigt uiteraard

NIET het binnenvallen van Oekraine, een Soevereine Staat.

GOED!
Of liever gezegd

SLECHT!

Wat er daarna gebeurde was te voorspellen:

[Even in het kort]

De EU stelde sancties in tegen Rusland [een proces dat

nog doorgaat op het moment van schrijven van dit artikel] [10], er kwamen Europese en Amerikaanse

wapenzendingen voor het zich [dat moet gezegd] dapper 

verzettende Oekraiense leger, al zitten daarin, dat moet gezegd, nogal wat extreem-rechtse elementen [11]

Maar hoe verontrustend ook, dat maakt de strijd tegen het Russische imperialisme [niet minder gevaarlijk dan het

Westerse imperialisme] er op zich niet minder heroisch om.

Verder nu bijna klassiek de toespraken van de

zo langzamerhand tot popster verheven Oekrainse president

Zelensky [12] [die van geen wijken wil weten, dat moet gezegd]

Overigens, en dat moet hier nadrukkelijk gezegd, begonnen

die wapenleveranties al VOOR de Russische aanval

op Oekraine [13], wat een zeker Licht werpt op

de Westerse Mogendheden…..

DE HELE WERELD TEGEN RUSLAND?

NONSENS!

Naast die wapenleveranties aan dapper Oekraine, dan ook nog twee VN Resoluties, een van de Algemene

Vergadering en een VN Veiligheidsraadsresolutie, ter

veroordeling van de Russische invasie in Oekraine.

Die VN Veiligheidsraadsresolutie werd, uiteraard, getroffen

door een Veto van Rusland [14], de Algemene Vergaderingsresolutie werd wel aangenomen [15], al was het wereldwijd geen onverdeeld succes:

Want naast de vier [dictatoriale] landen, die Rusland bleven 

steunen [Belarus oftewel Wit-Rusland, Syrie, Noord-Korea 

en Eritrea], waren er maar liefst 35 onthoudingen! [16]

En dat waren niet de minste landen.

Er waren belangrijke landen en grootmachten bij, zoals

Rusland’s Bondgenoot en Frenemy [in de zin van concurrent] [17] Wereldmacht China, Opkomende Economie

India, Oude Bondgenoot [dus niet verwonderlijk] Cuba, maar

ook Afrikaanse landen als Tanzania, Zimbabwe en Congo

[18]

Wel opvallend is dat Myanmar, ook een min of meer Bondgenoot of Medestander van Poetin [19] een onverwachte move maakte en stemde voor de Rusland

veroordelingsresolutie [20]

Natuurlijk, de diverse onthoudingslanden hebben alle zo hun

eigen redenen, maar het EU/VS narratief, dat ”de hele wereld tegen Rusland is”, is dus een Sprookje [21]

HOOFDSTUK TWEEDE VLUCHTELINGENWAT GEBEURT ER MET DE VLUCHTELINGEN?
ABLOND HAAR EN BLAUWE OGEN
Nu over de vluchtelingen, iets dat mij na aan het hart ligt

Besproken is de nare kant van de Politiek, de Invasie,
het oplopende aantal oorlogsslachtoffers, de oorlogsmisdaden aan Russische, maar ook [mogelijke]aanOekraiense kant [22], welk laatste maar weerbevestigt het Oud Afrikaanse Spreekwoord”Als Olifanten vechten, wordt het Gras vertrapt” [23]Met andere woorden:De gewone mensen zijn door die oorlog en machtsspelletjesKop van Jut, Kind van de Rekening.
Nu dus die Vluchtelingen:
Tragisch en actueel wat betreft de OekraienersVan hen zijn meer dan 6 miljoen mensen gevluchtsinds de Russische invasie in de Oekraine [volgensinformatie Europa Nu dd 12 mei 2022] [24]Meer dan twee miljoen Oekraiense vluchtelingen zijnin Polen, in Nederland waren er, geteld op 24 mei anno Domini[volgens het Dagblad van het Noorden], 64.000 [25]Dat is best een groot aantal, 6 miljoen vluchtelingen opeen bevolking van ruim 44 miljoen mensen [26]Opvallend was het warme onthaal, dat ze door heel Europakregen. [27]De Landelijke Actie Oekraine leverde 

maar liefst 106 miljoen euro op [28] en Gastgezinnen stondenwijd en zijd klaar, ruim 25 000! [29]Dat is fijn.Ik gun iedere vluchteling een warm welkom:Maar zoals bij elk Sprookje, had het Geheel ookeen Schaduwzijde, namelijk een van de REDENEN, vandie plotselinge gastvrijheid jegens vluchtelingen, die weleensanders is geweest [30]Namelijk:Mensen, die op ons lijken, met [ook] Blond Haar en Blauwe Ogen.Zoals een journalist het verwoordde:”

“It’s very emotional for me because I see European people with blue eyes and blonde hair being killed.” [31]

Dat deugt niet.

En zeker niet als het van een journalist komt, een gildelid

van de Pers, die zo’n grote invloed heeft op de Publieke

Opinie [lees wat Malcolm X opmerkte over de pers….] [32]

Maar…..er is ook een andere kant, want ik wil fair zijn

tot op het bot.Deze journalist is natuurlijk een kwaadwillige, want waarom speciaa die opwinding over ”Europeanen met blond haar enblauwe ogen” [33]Aan de andere kant is het universeel [en dat hoeft helemaalgeen racisme te zijn], dat mensen zich eerder identificeren met mensen, die op hen lijken.Dat is niet alleen in Europa zo, dat is ook zo in de restvan de wereld:Afrikaanse landen zetten graag hun grenzen open voorAfrikaanse vluchtelingen en leven erg mee [34], hoewelze gastvrijer tegen buitenstaanders zijn dan Europa [35],en zo gaat het, wat herkenbaarheid en identificatiebetreft, ook in andere delen in de wereld.
Op zich geen probleem, zolang die ”identificatie” maarniet ontaardt in de uitsluiting van andere mensen.DAN wordt het racisme en xenofobie, die- en dat is ook helaas een waarheid-lang niet alleen in Europa voorkomt,zowel wat regeringsbeleid betreft als de houding van de bevolking.Niet alleen in Europa dus”Want hoewel ik sprak over de vaak grotere verdraagzaamheid van Afrikaanse landen [36], is er ookeen schaduwzijde:Zo waren er enkele jaren geleden [ik noem 2008 en 2017] in Zuid-Afrika zwarexenofobische rellen tegen Afrikanen uit andere landen [37] enlaten we ook de etnische zuiveringen van de Oegandese dictator Idi Amin jegens de toenmalige Indiase gemeenschapin Oeganda niet vergeten. [38]Ik noem dit bewust om te benadrukken, dat xenofobieeen wereldwijd probleem is en niet alleen in het Westenvoorkomt.
B”ETNISCHE OEKRAIENERS” EN DE ANDEREN
Om terug te keren tot die vluchtelingenXenofobisch onderscheid werd gemaakt door burgers,regeringen, de EUWaar ”etnische” Oekraieners van overal van harte welkomwerden geheten [39], was dat met anderen, die ook in Oekraiene woonden, Afrikanen, Aziaten, meest studenten, maar ook ”gewone” migranten, 

veel minder vanzelfsprekend.

Het begon vaak al in ”vlucht”treinen richting Polen, waar zij

discriminatie en vaak geweld ondervonden en bij de grens,

waar er Poolse grenswachten waren, die hen weigerden door

te laten [40]

Ook werd er gerapporteerd over Poolse hulpverleners,

die weigerden Afrikaanse vluchtelingen uit Oekraine

te helpen. [41]

Gelukkig waren er ook positieve Verhalen over Oekraieners,

die Afrikaanse vluchtelingen te hulp schoten bij geweld [42]

Nu waren al decennialang Poolse [en andere Oost-Europese

burgers] burgers opgestookt door media en politiek

met de gebruikelijke negatieve anti migratieretoriek [43], bedinvloed door het vaak herhaalde narratief, dat er

miljoenen Afrikanen richting Europa komen…..[44]

Wat in de praktijk bepaald niet klopt [45]

Ook daarom is het wel interessant om te benoemen, hoeveel

Afrikaanse en andere migranten/studenten/vluchtelingen

van kleur in Oekraine woonachtig zijn [waren, door de oorlog

is zoals bekend een aantal gevlucht, ook al kon

lang niet iedereen weg, zoals bekend [46]Volgens gegevens van de Oekraiense regering 

 waren er in 2019 80.470 buitenlandse studenten in

Oekraine [noot One World] waarvan 20 procent uit

Afrika, voornamelijk uit Nigeria, Ghana, Marokko en Egypte

[47]

En dat zijn er dus bepaald geen ”miljoenen”……..

Overigens heeft de Oekraiense regering het racistische

geweld tegen Afrikanen en andere studenten/migranten

van kleur officieel veroordeeld:

,,Afrikanen die op zoek zijn naar evacuatie zijn onze vrienden en moeten gelijke kansen krijgen om veilig terug te keren naar hun thuisland”, aldus de Oekraiense

minister van Buitenlandse Zaken Dmytro Koeleba

[48]Maar er was natuurlijk niet alleen racisme en xenofobieaan de Pools-Oekraiense grens of in Polen zelf:Ook in Nederland bleek dat bij de opvang van Oekraiensevluchtelingen:Zo wilde de eigenaar van een Opvangboot voor Oekraieners ”alleen kinderen, vrouwen en etnische Oekraieners [49]En uiteraard heeft de Gemeente Amsterdam daarop desamenwerking met hem opgezegd [50]Ondergetekende heeft de betrokken Boosdoenernog een  Brief op Poten geschreven [51]CNIET TE VERGETEN:VLUCHTELINGEN, DIE VASTZITTEN TUSSEN POLEN ENBELARUS [WIT-RUSLAND]

”Ik ken een echtpaar dat in de zone woont”, zegt Karolina. “De man is een verklikker. Hij gaat dagelijks het bos in en belt de politie als hij iemand vindt. Intussen belde zijn vrouw mij, omdat ze heimelijk een berg sokken had gebreid voor de vluchtelingen.” [52]
De groep vluchtelingen, die bij alle commotie rond de xenofobie tegenover Afrikaanse en Aziatische studenten en/of migranten, die Oekraine proberen te verlaten, een beetje wordt ondergesneeuwd, zijn de vooral uit het Midden-Oosten afkomstige vluchtelingen, die al sinds vorig jaar 2021[pak em beet, september, october] vastzitten in een niemandsland tussen Polen en Belarus [Wit-Rusland], naar Belarus ”gelokt” door dictator Loekasjenko met een valsevoorspiegeling van zaken, dat ze zo snel via Polen de EUbinnen zouden kunnen komen [53]Dat gebeurde niet, want ze werden bij de grens tegengehouden door Poolse grenswachten, waarna een naarmachtsspelletje ontstond tussen Polen/EU enerzijds enBelarus anderszijds [54]Ondertussen werd het winter, hulp voor de vluchtelingen kwam er niet of te weinig, hoewel het Rode Kruis, maar ookPoolse vrijwilligers hun best deden [55], vluchtelingenoverleden door kou, werden mishandeld, soms neergeschoten [56], een schande voor de ”Europese Waarden” [57]Het opvallendste was wel de giftige EU retoriek, die, in plaats van Polen te wijzen op het Vluchtelingenverdrag [58] en recht op asiel, Polen stijfde in deze tegen het Internationaal Recht ingaande houding, waarbij ook nog sprake was van de illegale ”pushbacks” [59], door het recht van Polen, haar grenzen te verdedigen, bekrachtigde, alsof het hiereen Buitenlandse Vijand betrof! [60]Wat stond en staat dat in schril contrast met de Ontvangst,die nu de Oekraiense vluchtelingen krijgen [61], dieworden ontvangen op een manier zoals het met iederevluchteling zou moeten gaan!Tegen de komst van de vluchtelingen, die daar in Niemandsland vastzaten [en waarschijnlijk nog zitten], wordter een Muur gebouwd [62], Oekraieners krijgen nog netgeen Rode Loper uitgespreid.Daarom heb ik mij hard gemaakt voor deze groep geneneerden, middels brieven en artikelen [63]Iemand moet het doen
Maar daarnaast:Lof voor de Poolse vrijwilligers, individuele Poolse burgers,initiatieven, die deze mensen hielpen [64]EN….speciaal Hulde aan vier activisten van de actiegroepGrupa Grania, die [ik lees een artikel van april 2022] eindmaart 2022 zijn gearresteerd wegens mensenhandel,terwijl hun enige ”misdaad” was het verlenen van humanitaire hulp aan een Familie, die gestrand wastussen Polen en Belarus! [65]Hen hangt 8 jaar gevangenisstraf boven het hoofd [66]Ik weet niet, hoe het met hen is afgelopen, maar vergetendoe ik hen niet!

Al Deze mensen maken de wereld wat lichter!

HOOFDSTUK DRIE
NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE OEKRAIENSE VLUCHTELINGENSOLIDARITEIT JEGENS DE ENE EN DISCRIMINATIE JEGENS DE ANDERE?DE ENE VLUCHTELING IS DE ANDERE NIET…..
Uitgebreid heb ik de revu laten passeren [zie bovenstaande]over de ongelijke behandeling/ontvangst tussen voor de Poetin agressie vluchtende Oekraiense vluchtelingen enerzijds en Afrikaanse/Aziatische al dan niet studenten,die in Oekraiene woonachtig waren [zijn, als ze bij de grensmet succes werden tegengehouden] anderszijdsOok -wat mij na aan het hart ligt, omdat er steeds minderaandacht voor is- over de ongelijke behandeling tussenOekraiense vluchtelingen en de vluchtelingen [merendeelsuit het Midden-Oosten afkomstig], die nog steeds vastzittentussen Belarus [Wit-Rusland] en Polen en slachtoffer werdenvan een cynisch machtsspel.
Maar er is meer dan het racisme van Poolse autoriteiten/grenswachten/burgers etcEr is ook nog zoiets als het minder openlijke, maar weldegelijk discriminatoir EU BeleidEn dat, beste lezers, is gevaarlijker dan het racistischgestunt aan de grens van een aantal [niet allemaal, laatdat ook gezegd zijn] [67] Poolse grenswachten, omdat eendoor de EU uitgestippeld beleid, dat zogenaamd voor”Westerse Waarden” [68] staat, een directe invloed heeftop de publieke opinie, omdat zo discriminatie, het makenvan onderscheid tussen groepen vluchtelingen, wordtgenormaliseerd.
En waarde lezers, het EU beleid IS discriminatoir:Waarom?Begin maart besloot de EU [Europese Unie dus] om mensen,die Oekraine ontvluchten, tijdelijke bescherming te verlenenop basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [69]Deze Richtlijn Tijdelijke Bescherming is bedoeld voor [ik citeer Verblijfblog] ”een situatie van massale toestroomvan ontheemden uit derde landen, die niet naar hun landvan oorsprong kunnen terugkeren” [70]Nogal wiedes, zal de oplettende lezer opmerken, ze zijnnet gevlucht, natuurlijk kunnen ze niet terug.Hoe dan ook, die Richtlijn Tijdelijke Bescherming, in hetleven geroepen na de burgeroorlogen in het voormalige Joegoslavie [in 2001 tot stand gekomen] [71]  houdt onder andere in, dat vluchtelingen een tijdelijke verblijfsvergunningkrijgen [ze hoeven dus geen asiel aan te vragen], dat ze mogen werken, onderwijs genieten, recht hebben op socialevoorzieningen en op gezinshereniging [72]
Dat klinkt allemaal mooi en waar en blij, dat dit is toegepastop de Oekraieners, maar waarom dan niet op de massalestroom van Syrische vluchtelingen uit 2015-16, die tochook onder deze categorie vielen?Dat vind ik discriminatoir en het niet toepassen van dieTijdelijke Richtlijn op de Syrische ontheemden vielauteurs van Verblijfblog ook op. [73]Ook is het opvallend, met hoeveel gemak de Overheid deopvang van duizenden Oekraieners in korte tijd kon regelen en zelfs de Koning bood een logeer/woonplaats aan [74]
En dat vind ik mooi voor die Oekraieners uiteraard, maar dat de bereidheid van Gemeenten om vluchtelingen [vaak statushouders, nog steeds wachtend op een huis, maar ook”gewone” asielzoekers] uit Ter Apel een opvang te verlenen, zo mager was [is] [75], dat er nu een ”dwangwet” in voorbereiding is om Gemeentente verplichten, vluchtelingen op te nemen als het inTer Apel uit de klauwen loopt [76]Ook heeft Vluchtelingenwerk gedreigd, naar de rechter testappen, als de Overheid niet voor 1 augustus de vluchtelingen-Ter Apelcrisis heeft opgelost [77]

Wordt er dus met twee maten gemeten, ja of nee?
NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DEOEKRAIENERS/BARSTJES IN DIE SOLIDARITEIT/TROUBLE IN PARADISE?Opvang in gezinnenOnderwijs
Nou is meeleven met vluchtelingen, die moetenvluchten voor oorlog, Een Ding.Als de ”dichterbij” komen en ”gewone” mensenworden, weer een ander Ding.Activiste en schrijfster Joke Kaviaar merktedaarover op [naar aanleiding van de massalekomst van Syrische vluchtelingen naar Europa/Nederland]”Zijn naam was Aylan Kurdi [78, noot Astrid Essed]Heeft zijn dood iets veranderd? En zo ja, ten goede often kwade? Wat gebeurt er, als alle emotie weg is, alsal die vluchtelingen in een opvangcentrum bij mensenin de buurt komen en gewone mensen blijken te zijn,sommige aardig, andere niet? Hoe snel is het medelijden danvertrokken en heeft weer plaatsgemaakt voor wantrouwen?[Einde citaat Joke Kaviaar] [79]
Nu viel-in dit geval- dat wantrouwen nog wel mee,voor zover ik dat kon constateren.Maar wat WEL een soms pijnlijke confrontatie was,dat na de aanvankelijke hype van de duizenden,die zich opgaven voor de opvang van Oekraiensevluchtelingen [80] al gauw de domper kwam, omdatdit in een niet onaanzienlijk aantal gevallen bar bleektegen te vallen [81]Nou nog los van het feit, of ze al dan niet ”aardig” waren,die Oekraiense vluchtelingen, werd het al gauw duidelijk,dat velen zich in de emotie van het moment hadden opgegeven.Mooi misschien, maar niet verstandig, want bij deopvang van zeker oorlogsvluchtelingen komt heelwat kijken.Vaak zijn de mensen, logischerwijs, getraumatiseerd,hier vormde natuurlijk ook de taal een barriere en het isverstandig je te realiseren, wat de opvang vanvluchtelingen werkelijk betekent [82]Dat is dus de eerste Trouble in ParadiseEen tweede is nog griezeliger, de zorgen over sexuele uitbuiting van de toch al zo kwetsbare Oekraiensevluchtelingen [83]Ronduit kwaadaardig, evenals de economische uitbuiting[door werkgevers] [84], waarop ik nog terug kom.Maar weer herhaal ik ten overvloede:Wat een verschil in opvangbereidheid van individuen enpositieve berichtgeving over Oekraiense vluchtelingen,in tegenstelling tot andere groepen [85]
Dan zijn er natuurlijk de hobbels/aanpassingsproblemenvan Oekraiense leerlingen in het Nederlandse Onderwijs.Want hoewel scholen de leerlingen en masse metopen armen lijken te ontvangen [86], haalt dat niet de angeluit de problemen.De kinderen komen uit een oorlogsgebied, hebben daar familie moeten achterlaten, vaak vaders, die in het legertegen de Russische bezetter moeten vechten [87], hebbende nodige ellende gezien/meegemaakt, wat traumatischkan zijn[worden]Dan is er de taalbarriere, een andere cultuur, noem maar op.Problemen, die ook wel gezien worden door medewerkersvan LOWAN, een organisatie, die scholen ondersteunt bij het geven aan onderwijs aan nieuwkomers, onder wievluchtelingen [88]

NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE

OEKRAIENERSOEKARIENSE LEERLINGEN/CONTACT METMEDELEERLINGENWEER STEEKT RACISME ZIJN LELIJKE KOP OP
Over racisme aan de Grens met Polen/Oekraienetegen Afrikaanse studenten en studenten van kleur[uit India etc], wat zich ook uitstrekte tot onaangenameervaringen in bijvoorbeeld Polen, heb ik genoeggeschreven.Lees Hoofdstuk twee nog maar eens terug/Maar dan nu wederwaardigheden in Nederlanden met dank aan Caroline van der Plas, Tweede Kamerlid en voorvrouwvan BBB [BoerBurgerBeweging], die dit inde Tweede Kamer aan de orde stelde.Ik citeer haar:”

Zo vertelde een docent van de Middelbare School mij [opmerking Astrid Essed: ”mij” is Caroline van der Plas] vorige 

week, dat er problemen worden ondervonden bij het onderwijzen

van Oekraiense kinderen.

Kinderen, die moeilijk kunnen meekomen en zelfs een aantal incidenten,

van racisme.

Meisjes met hoofddoekjes, die worden uitgescholden en het gooien met

bananen naar leerlingen met een donkere huidskleur. ” [89]

Nu weet ik ook wel:

Dat geldt niet voor alle Oekraiense kinderen, zoals Caroline

van der Plas ook terecht opmerkte [90] en zoals deMarokkaans-Nederlandse rapper reeds opmerkte”Met elke Boot komen er wel een paar ratten mee [91]Maar dit is meer:Want in Oost-Europa is extreem-rechts een ernstigProbleem [92] en het is ronduit gevaarlijk, alsdit hierheen wordt geimporteerd en wordt toegevoegd aande in Nederland helaas hand over hand toenemendeinvloed van extreem-rechts [93]NEDERLAND EN DE SOLIDARITEIT MET DE

OEKRAIENERS/TROUBLE IN PARADISE?/UITBUITING/

CHRISTENHONDEN/HYPOCRISIE

En nu kom ik dan [eindelijk] toe aan de titel van dit artikel

EN de reden, waarom ik die titel gekozen heb

Want hoe zit het, bij alle echte/vermeende ”massale solidariteit met de Oekraiense vluchtelingen” [zie vooral de vluchtelingenhype in Hoofdstuk Twee] nu met de werkelijke,

economische drijfveren? [diegenen met oprechte bedoelingen, van wie de meesten, niet te na gesproken

uiteraard]

Reeds noemde ik de sexuele uitbuiting van toch al kwetsbare Oekraiense vluchtelingen [94]

Bah en ronduit misdadig.

gesproken, uiteraard]Maar….er zitten nog meer Adders onder het Gras!Want al dat gejuich rond ”mensen, die op onslijken” al dan niet vergezeld van de ”blond haar en blauweogen” kwalificaties [zie wederom Hoofdstuk Twee], al dan niet aangevuld met ”mensen, die ook van christelijken Huize zijn” [Let daarop, dames en heren], had ook -en dat hadik kunnen weten-  naast de ideologische retoriek, een hardere, economische kant.Dat werd al duidelijk door het gretige welkom, waarmeeWestlandse tuinders Oekraiense vluchtelingen,die immers door de Tijdelijke Richtlijn Beschermingmogen werken [95], werden ontvangen, hetzij uitgenodigd, om in de kassen te komen werken, [96]
EN……Al gauw verschenen er lovende berichten, een uit het fundamentalistisch christelijke Dagblad, het Reformatorisch Dagblad [97], maar ook uit andere nieuwsmedia, over dankbare Oekraieners, die zo blij en dankbaar waren, datze mochten werken [98]Nu begrijp ik dat ook wel van de kant van de Oekraieners:Het leidt je af van de oorlog, de Ellende in je eigen land,de onzekerheid over het lot van je man, je ouders, anderefamilieleden.Opvallend is echter WEL, dat veel Oekraieners werkzaam zijn in horeca en land en tuinbouw. [99]En vooral in die laatste sector[met name in het Westland] is er nogal eens sprakevan uitbuiting van arbeidsmigranten, vaak afkomstig uitPolen en anderen uit Midden en Oost-Europa [100]
AND GUESS WHAT?Ook bij een aantal Oekraieners ging het mis!Want de ”massale solidariteit” met ”mede Europeanen”de Oekraieners weerhield niet, dat ook zij Kop van Jut werden.
WURG EN CHANTAGECONTRACTEN:
Aan het Licht kwam, dat Oekraiense [maar ookPoolse] werknemers werden onderworpen aaneen uiterst vuile praktijk:De zogenaamde ”Wurgcontracten” [101]

Oekraïense vluchtelingen, maar ook Polen die in de Westlandse kassen aan de slag willen, komen daar veelal terecht via bemiddelaars, zoals het Poolse uitzendbureau Janpol.

Een van de opvallendste clausules in het in kreupel Nederlands opgestelde contract is dat overtreding van de regels “kan leiden tot deportatie naar Oekraïne en een verbod op toegang tot EU-landen”. Met andere woorden: Oekraïners die fouten maken, worden teruggestuurd naar de oorlog. [102]

Kan het walgelijker?

Vakbond CNV, die de noodklok luidde, is

in het bezit van een geanonimiseerd contract, waar wordt

vermeld een brutoloon van een brutoloon 10,48 euro per uur, 

het minimumloon. 

Aan het begin van elke maand moeten er 50 euro ‘administratiekosten’ worden afgedragen. De werknemer moet voor eigen verblijf en vervoer betalen, evenals voor werkkleding en schoenen (“als het moet”). [103]

En waar vinden dergelijke Vuile Praktijken dus plaats?

Juist!

In het Westland, met zijn o zo christelijke achtergrond……[104]

EPILOOG

CHRISTENHONDEN

Ik heb u meegenomen op een Reis door de Oekraiense Tragedie.

De Russische aanval op de soevereiniteit van de Oekraine,

de onverzettelijkheid van het Oekraiense verzet [105]

Russische [en ook Oekraiense] oorlogsmisdaden [106],

het belang van Oekraine als graanschuur, waardoor nog veel meer mensen

werden getroffen en nog worden, door die oorlog [107]

En natuurlijk:

De Oekraiense vluchtelingenstroom en de massale

solidariteit van West en Oost-Europa [108] waarbij ook

helaas de schrijnende discriminatie tegen in

Oekraine [tot dusver] wonende Afrikaanse en Aziatische

vluchtelingen [109] en dan niet te vergeten de EU discriminatie,

die opviel

Richtlijn Tijdelijke Bescherming voor Oekraiense vluchtelingen,

maar destijds niet voor Syriers. [110]

De EU, die de Oekraiense vluchtelingen verdedigt [en terecht],

maar de uit het Midden-Oosten afkomstige vluchtelingen,

die vastzitten tussen Polen en Belarus, laat stikken. [111]

GOED

Maar niet voor niets heb ik in mijn titel de term ”Christenhonden”

genoemd!

Waarom? [Wie goed heeft opgelet, heeft dat al begrepen]

Omdat met de mond solidariteit, vaak vanuit ”christelijke”

hoek” werd beleden met Oekraiense vluchtelingen,

maar kijk eens wat er in de praktijk in het zogenaamde

‘christelijke” Westland gebeurde?

Uitbuiting van Oekraiense werknemers, die hun rechten

niet kenden.

Zie direct daarboven

Ik vraag mij af, of al die zondagse Kerkgangers onder

hen, die zich schuldig maken aan die uitbuiting,

zich [meestal zijn die lui erg Bijbelvast] zich deze

Passage uit het Nieuwe Testament nog herinneren

Het staat in Mattheus 25: 35-45 en ik citeer de twee

laatste gedeelten, 44 en 45

”Die laatste zinnen dus:

”Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere

wanneer hebben wij u hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en

hebben wij u niet gediend?

”Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar Ik zeg u:

Voor zoveel u dit aan deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.” [112]]

Hiermee sluit ik af

Van alle nare en pijnlijke aspecten uit deze Tragedie, is

dit misschien nog het Pijnlijkste.

ASTRID ESSED

NOTEN

NOTEN 1 T/M 112

Reacties uitgeschakeld voor Oekraiense vluchtelingen, Europa en Christenhonden/Solidariteit of Trouble in Paradise?

Opgeslagen onder Divers

Noten 1 t/m 112/Artikel Oekraine

NOTEN 1 T/M 3

NOTEN 4 T/M 9

NOOT 10

NOTEN 11 EN 12

NOOT 13

NOOT 14

NOOT 15

NOTEN 16 T/M 20

NOTEN 21 T/M 26

NOTEN 27 T/M 31

NOTEN 32 T/M 36

NOTEN 37 T/M 39

NOOT 40

NOTEN 41 EN 42

NOTEN 43 T/M 45

NOTEN 46 T/M 48

NOTEN 49 T/M 51

NOTEN 52 T/M 60

NOTEN 61 T/M 63

NOTEN 64 T/M 66

NOTEN 67 T/M 70

NOTEN 71 T/M 73

NOOT 74

NOTEN 75 T/M 77

NOTEN 78 T/M 85

NOTEN 86 T/M 89

NOTEN 90 T/M 92

NOTEN 93 T/M 97

NOOT 98

NOTEN 99 EN 100

NOTEN 101 T/M 104

NOTEN 105 T/M 112

Reacties uitgeschakeld voor Noten 1 t/m 112/Artikel Oekraine

Opgeslagen onder Divers