Noot 134/HOOFDSTUK IV

[134]

””

De PBL bestaat uit een aantal kamers en gemeenschappelijke ruimtes. Rondom de PBL staan hekken waardoor de PBL afgesloten is van de rest van de locatie. In een PBL geldt verder een streng en sober regime; asielzoekers hebben een verplicht dag- en avondprogramma en mogen de PBL 2x een uur per dag verlaten, verder niet. De rechtbank oordeelt dat vrijheidsbeperking bij opvang van asielzoekers niet uitgesloten is. De vrijheidsbeperking die zo groot is als deze moet wel goed geregeld worden. Dat is hier niet gebeurd. Dat betekent dat de beslissing om eiser in een PBL te plaatsen vernietigd wordt. Eiser heeft recht heeft op gewone opvang totdat op zijn asielaanvraag is beslist. Het beroep is gegrond.”

UITSPRAKEN RECHTSPRAAK

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2653

ECLI:NL:RBDHA:2024:2653

Instantie

Rechtbank Den HaagDatum uitspraak

01-03-2024Datum publicatie

01-03-2024Zaaknummer

AWB 24/7Rechtsgebieden

VreemdelingenrechtBijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Vrijheidsbeperking bij plaatsing in een PBL. De rechtbank heeft een beslissing van het COa om een Algerijnse asielzoeker in een procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) in Ter Apel te plaatsen vernietigd. De asielzoeker was tegen die beslissing in beroep gegaan. Eiser komt uit Algerije en heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Het COa heeft eiser laten weten dat hij recht op opvang heeft. Hij kan zich voor opvang melden bij een PBL in Ter Apel. Een PBL is een opvanglocatie voor asielzoekers die een kansarme asielaanvraag hebben gedaan. De PBL bestaat uit een aantal kamers en gemeenschappelijke ruimtes. Rondom de PBL staan hekken waardoor de PBL afgesloten is van de rest van de locatie. In een PBL geldt verder een streng en sober regime; asielzoekers hebben een verplicht dag- en avondprogramma en mogen de PBL 2x een uur per dag verlaten, verder niet. De rechtbank oordeelt dat vrijheidsbeperking bij opvang van asielzoekers niet uitgesloten is. De vrijheidsbeperking die zo groot is als deze moet wel goed geregeld worden. Dat is hier niet gebeurd. Dat betekent dat de beslissing om eiser in een PBL te plaatsen vernietigd wordt. Eiser heeft recht heeft op gewone opvang totdat op zijn asielaanvraag is beslist. Het beroep is gegrond.Vindplaatsen

Rechtspraak.nl
JV 2024/97 met annotatie van prof. mr. C.H. Slingenbergshare

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 24/7


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],

van Algerijnse nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

(gemachtigde: mr. F. Sepmeijer).

Procesverloop

Op 20 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) aan eiser een aanwijzing gegeven op grond van artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dat eiser zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel beschikbaar dient te houden in Ter Apel.

Op 21 december 2023 heeft het COa eiser mondeling medegedeeld dat eiser in aanmerking komt voor opvang in de PBL in Ter Apel.

Eiser heeft tegen deze mededeling beroep ingesteld.

Het COa heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/1067), op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, zijn gemachtigde wel. Het COa heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het geschil heeft betrekking op het onderdak dat aan eiser wordt geboden. Eiser krijgt geen toegang tot de reguliere opvang voor asielzoekers. Hij krijgt wel toegang tot opvang in een PBL (in Ter Apel).

Achtergrond

2. Eiser heeft op 18 juli 2023 asiel aangevraagd. De asielaanvraag is op 7 augustus 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen. Op 21 november 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht het beroep gegrond verklaard en het asielbesluit vernietigd. De staatssecretaris is daartegen in hoger beroep gegaan. Eiser stelt dat hij daarna drie keer heeft getracht om opvang te krijgen. Eiser geeft aan dat hij in Ter Apel is weggestuurd, zonder uitleg en zonder besluit. Eiser heeft zich de laatste keer op 21 december 2023 gemeld voor opvang. Het COa heeft eiser toen mondeling bericht dat hij in aanmerking komt voor opvang in de PBL. Eiser heeft vervolgens op 28 december 2023 beroep ingesteld tegen deze mededeling.

Gronden eiser

3. Eiser stelt dat het COa zonder vrijheidsbeperkende maatregel niet bevoegd is om zijn vrijheid te beperken zoals gebeurt bij opvang in een PBL. Het besluit om eiser niet op te vangen in de reguliere opvang, maar in een PBL, moet gelet op de verstrekkende gevolgen van het besluit worden neergelegd in een schriftelijk besluit. De aanwijzing (artikel 55 van de Vw) biedt onvoldoende basis voor de plaatsing in een PBL. Daarbij komt dat eiser niet in de doelgroep van de PBL valt. De doelgroep bestaat uit asielzoekers in spoor 1 (Dublin) of 2 (veilige landen van herkomst en personen met een status elders in de Europese Unie). Eiser zit in spoor 4. Voorts is de PBL niet geschikt voor langdurig verblijf; aangezien de staatssecretaris in hoger beroep is gegaan zal een nieuw besluit op de asielaanvraag nog maanden duren. Dat de plaatsing in een PBL voor onbepaalde tijd is, is onrechtmatig. De plaatsing is ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De gevolgen van zo’n plaatsing voor eiser staan niet in verhouding tot het doel. Wat betreft het doel van de PBL merkt eiser nog op dat het werkelijke doel van de PBL een andere is dan het beschikbaar blijven voor de asielprocedure. Er is dan ook sprake van détournement de pouvoir. Tenslotte betwist eiser dat zijn asielaanvraag kansarm is. Daarbij komt dat onduidelijk is welke kansarme asielzoekers in een PBL worden geplaatst. Heldere criteria ontbreken namelijk.

Verweer COa

4. Het COa stelt zich op het standpunt dat een schriftelijk besluit omtrent de plaatsing in een PBL niet nodig is. De plaatsing vindt zijn grondslag in de aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 55 van de Vw. De mededeling van 21 december 2023 aan eiser, waarbij het COa eiser mondeling heeft bericht dat hij in aanmerking komt voor opvang in de PBL, is aan te merken als een door het COa verrichte rechtens relevante handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw. Dit betekent dat daar bezwaar tegen openstaat en de rechtbank niet bevoegd is om van het door eiser ingestelde beroep kennis te nemen. Het COa wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 20191. Ter zitting heeft de gemachtigde van het COa betoogd dat het ondanks deze stelling toch graag een inhoudelijk oordeel van de rechtbank krijgt.

Beoordeling rechtbank

Relevante wet- en regelgeving

5.1.

In Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (de Opvangrichtlijn) zijn de minimumnormen voor opvang van asielzoekers in de lidstaten vastgelegd. Aan de lidstaten is opgedragen ervoor te zorgen dat voor asielzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn. Die materiële opvangvoorzieningen moeten een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt (artikel 17 van de Opvangrichtlijn).

5.2.

Artikel 7 van de Opvangrichtlijn – dat gaat over verblijf en bewegingsvrijheid – bepaalt het volgende:

1. Verzoekers kunnen zich vrij bewegen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied. Dit aangewezen gebied mag de onvervreemdbare sfeer van het privéleven niet aantasten en dient voldoende bewegingsvrijheid te bieden om ervoor te zorgen dat alle voorzieningen die deze richtlijn biedt, toegankelijk zijn.

2. De lidstaten kunnen een besluit nemen over de plaats van verblijf van de verzoeker, om redenen van openbaar belang, openbare orde of indien nodig voor een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het verzoek om internationale bescherming.

3. De lidstaten mogen de toekenning van materiële opvangvoorzieningen bepaald in dit hoofdstuk afhankelijk stellen van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Het besluit daartoe kan een algemeen besluit zijn, dient per individu te worden genomen en moet conform het nationale recht tot stand komen.

4. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van een tijdelijke toestemming aan verzoekers om hun in de leden 2 en 3 bedoelde verblijfplaats en/of het in lid 1 bedoelde aangewezen gebied te verlaten. Beslissingen daartoe worden individueel, objectief en onpartijdig genomen, en negatieve beslissingen worden met redenen omkleed.

Verzoekers hebben geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien hun aanwezigheid vereist is.

5. De lidstaten verlangen van verzoekers dat zij hun adres bekendmaken bij de bevoegde autoriteiten en eventuele adreswijzigingen onverwijld aan die autoriteiten doorgeven.

5.3.

In artikel 20 van de Opvangrichtlijn is bepaald in welke gevallen een lidstaat de opvangvoorzieningen mag beperken, dan wel in uitzonderlijke gevallen, mag intrekken. Dat artikel luidt als volgt:

1. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, intrekken indien een verzoeker:

a. a) de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming; of

b) gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure; dan wel

c) een volgend verzoek als omschreven in artikel 2, onder q), van Richtlijn 2013/32/EU heeft ingediend.

In de onder a) en b) bedoelde gevallen, wanneer de verzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle beperkte of ingetrokken materiële opvangvoorzieningen.

2. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen tevens beperken indien zij kunnen aantonen dat de verzoeker zonder gerechtvaardigde reden na zijn binnenkomst in die lidstaat niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

3. De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of intrekken indien een verzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt.

4. De lidstaten kunnen sancties vaststellen op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld.

5. De in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde beslissingen tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen of sancties worden individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 21 vallen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp overeenkomstig artikel 19 en zorgen ervoor dat alle verzoekers een waardige levensstandaard genieten.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een beslissing genomen is overeenkomstig lid 5.

5.4.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (EHvJ) heeft in de uitspraak van 12 november 2019, C-233/18 (Haqbin) geoordeeld dat het beperken of intrekken van de opvangvoorzieningen op grond van (onder andere) artikel 20, vierde lid, van de Opvangrichtlijn niet zo ver mag gaan dat asielzoekers daardoor verstoken blijven van elementaire levensbehoeftes zoals huisvesting, voedsel en kleding, ook niet als dit tijdelijk is. Wat wel is toegestaan, is dat wordt bepaald dat het verblijf van de betreffende asielzoeker wordt beperkt tot een afzonderlijk gedeelte van het opvangcentrum waarbij het wordt verboden met bepaalde bewoners in contact te treden of dat de asielzoeker wordt overgebracht naar een andere opvangvoorziening. Volgens het EHvJ staat de Opvangrichtlijn er ook niet aan in de weg dat de betreffende asielzoeker op grond van artikel 20, vierde lid van de Opvangrichtlijn in bewaring wordt gehouden, mits wordt voldaan aan de daarvoor in de Opvangrichtlijn neergelegde voorwaarden.

5.5.

Gelet op artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) bepaalt het COa in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is het COa bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.

5.6.

De minimumnormen uit de Opvangrichtlijn zijn in Nederland (onder meer) uitgewerkt in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Zo bevat de Rva 2005 bepalingen over de toelating tot de opvang (artikelen 2 t/m 4), de beëindiging van de opvang (artikelen 5 t/m 7), wat de opvang in een opvangvoorziening omvat (artikel 9) en het beperken van de verstrekkingen (artikel 10). En het is op grond van artikel 11 van de Rva 2005 aan het COa om te bepalen in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt (over)geplaatst.

5.7.

Op grond van artikel 55, eerste lid, Vw kan de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, onder f, van de Vw worden verplicht zich in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar te houden op een door de staatssecretaris aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.

5.8.

Het beleid van de staatssecretaris over de toepassing van dit artikel is neergelegd in A5/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Als een vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd indient, wijst de Korpschef de gemeente waarin de opvangvoorziening zich bevindt aan als plaats waar de vreemdeling zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag moet verblijven. De Korpschef doet de aanwijzing zowel mondeling als schriftelijk.

5.9.

In een brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 29 juni 20222 heeft de staatssecretaris uiteengezet welke aanvullende maatregelen worden genomen ter voorkoming en aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers. De PBL is bedoeld voor de opvang van vreemdelingen met een kansarme asielaanvraag in Nederland. In de PBL geldt, op basis van huisregels een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie. Doel: snelle procedures waarbinnen in kortere tijd het asielverzoek wordt beoordeeld, verblijfstijd op de locatie minimaal is en de overlast door asielzoekers met een kansarm verzoek te verkleinen en het organiseren van vertrek.

5.10.

In de nota Opdrachtbrief Pré-PBL van de staatssecretaris d.d. 9 juni 2023 staat, samengevat, het volgende. De ketenprocessen zijn zodanig vormgegeven dat de procedures snel kunnen worden doorlopen. Hierbij wordt de politie verzocht om de aanvragers die in de pilot behandeld worden met voorrang door het identificatie- en registratieproces (IenR-proces) te geleiden. Van DT&V wordt gevraagd om de voorlichtingsgesprekken te starten bij het begin van deze procedure en niet af te wachten tot er een beschikking gereed is. De pilot versnelde afdoening kansarme asielaanvragen is erop gericht om deze groep mensen op één plek te houden, door middel van huisregels, een gevuld dag- en avondprogramma en de inrichting van de locatie. Indien aanvragers bij een afwijzing in beroep gaan, zullen ze deze procedure op een andere COa-locatie afwachten. Op de pilot-locatie gelden strenge huisregels, waaronder de plicht om zich een of twee keer per dag bij het COa te melden (inhuisregistratie) en zal maximaal worden ingezet op het waarborgen van de aanwezigheid van de asielzoekers voor hun procedures. Voor plaatsing in deze modaliteit komen alle kansarme aanvragers in aanmerking, waarbij geen sprake hoeft te zijn van een asielzoeker die overlast heeft veroorzaakt, zoals bij plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) wel het geval is. Kwetsbare vreemdelingen zullen worden uitgezonderd van plaatsing in deze modaliteit. De asielzoekers die worden geplaatst in de pilot zullen zich, op grond van artikel 55, eerste lid, Vw, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar moeten houden op een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen. De vreemdeling zal hiertoe een schriftelijke aanwijzing ontvangen, afgegeven door de bevoegde medewerkers van de IND (M117-C).

5.11.

In het onderhavige geval is op 20 juli 2023 aan eiser een aanwijzing als bedoeld in artikel 55 van de Vw gegeven. Deze aanwijzing houdt het volgende in:

“Ingevolge artikel 55 van de Vw wijs ik Ter Apel aan als plaats waar u zich beschikbaar dient te houden in verband met de behandeling van uw aanvraag.

Ik geef u hierbij de volgende aanwijzing. U dient zich beschikbaar te houden in de u aangewezen verblijfplaats, tenzij aan u expliciet (schriftelijk) wordt medegedeeld dat uw aanwezigheid in de u aangewezen verblijfplaats ten behoeve van het onderzoek naar uw aanvraag voor de van een bepaalde dag naar het oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet meer noodzakelijk wordt geacht. In elk geval dient u zich op de dagen dat u een afspraak heeft in de aangewezen verblijfplaats vanaf 08:00 uur beschikbaar te houden in de u aangewezen verblijfplaats”.

5.12.

De huisregels Pré-PBL bevatten (onder 8 onder andere) de volgende huisregel:

“Betreden van locatie en aanwezigheid op locatie

U dient de hele dag aanwezig te zijn op deze COa-locatie zodat u beschikbaar bent voor afspraken in het kader van uw asielprocedure. U dient daarnaast deel te nemen aan het dag- en avondprogramma. Tijdens de vrije ruimtes in het programma kunt u de locatie kort verlaten. (…)”

5.13.

Hoofdstuk 5 van de Vw (artikel 56 e.v.) bevat bepalingen over en de voorwaarden waaronder vrijheidsbenemende en -ontnemende maatregelen kunnen worden genomen.

5.14.

Artikel 5 van de Wet COa bepaalt:

1. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.

2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw worden handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw zijn op die beschikking van toepassing.

Beroep of bezwaar?

6. Allereerst staat ter beoordeling of tegen de mededeling van het COa dat eiser opvang kan krijgen in een PBL beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de mededeling niet op schrift is gesteld. Dat betekent dat van een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa reeds om die reden geen sprake is. Overigens is de rechtbank van oordeel dat het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en duidelijkheid de voorkeur verdient dat een beslissing als de onderhavige op schrift wordt gesteld en wordt uitgereikt aan de vreemdeling. Met zo’n schriftelijke beslissing kan individueel, objectief en met redenen omkleed uiteen worden gezet waarom de betreffende vreemdeling geen opvang op een reguliere opvanglocatie krijgt, maar wel opvang in een PBL kan krijgen. Nu dat in dit geval niet is gebeurd, zal de rechtbank beoordelen of de mededeling die hier is gedaan kwalificeert als een handeling van het COa die wordt verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen en die gelijkgesteld wordt met een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet COa.

6.1.

De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de mededeling kan worden gezien als een weigering om eiser toe te laten tot de reguliere opvang en dat het recht op opvang komt te vervallen als eiser geen gevolg geeft aan de mededeling.

6.2.

Dat betekent dat het beroep ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

Inhoudelijke beoordeling rechtbank

7. Uit de stukken en dat wat ter zitting naar voren is gebracht blijkt het volgende.

Op dit moment heeft alleen de opvanglocatie in Ter Apel een PBL. Feitelijk is er op het terrein van de opvanglocatie in Ter Apel een aparte opvang gecreëerd voor 30 asielzoekers. Die opvang bestaat uit een aantal (eenpersoons)kamers en gemeenschappelijke ruimtes. Deze opvang bevindt zich in een “hofje” en wordt met hekken afgeschermd van de rest van de opvang. Asielzoekers die in de PBL worden opgevangen mogen zich de hele dag op het terrein van het hofje vrijuit bewegen, maar mogen het terrein van het hofje niet verlaten. Dat laatste kan slechts tweemaal daags (een uur per keer). Verder krijgen zij een verplicht dag- en avondprogramma en moeten zij zich beschikbaar houden voor de afwikkeling van hun asielaanvraag. De plaatsing in de PBL duurt zolang er nog niet is beslist op de aanvraag. Vooraf – op het moment dat tot plaatsing in een PBL wordt besloten – wordt de duur van de plaatsing niet bepaald.

7.1.

Ter zitting heeft het COa toegelicht dat plaatsing in een PBL bedoeld is voor asielzoekers met een kansarme aanvraag. Dat zijn volgens het COa in ieder geval asielzoekers in spoor 1 en 2 en kunnen ook asielzoekers in spoor 4 zijn. Verder heeft het COa ter zitting betoogd dat de grondslag voor het vrijheidsbeperkende karakter van de individuele plaatsing in een PBL kan worden gevonden in de aanwijzing die is gegeven op grond van artikel 55 van de Vw.

7.2.

Niet in geschil is dat eiser recht heeft op opvang en dat de opvang die wordt geboden in de PBL een vrijheidsbeperkend karakter heeft.

7.3.

Op grond van de Opvangrichtlijn is het de lidstaten toegestaan om een plaats van verblijf aan te wijzen indien dat nodig is voor een snelle behandeling van de asielaanvraag. Ook is het mogelijk om een gebiedsbeperking aan te wijzen en de toekenning van materiële opvangvoorzieningen afhankelijk te stellen van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Onder bepaalde voorwaarden is het verder toegestaan in een opvangvoorziening maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een asielzoeker in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht. En dat die maatregelen mogelijk zo ver gaan dat iemand in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt of zelfs zijn vrijheid wordt ontnomen, is daarbij niet uitgesloten.

7.4.

In Nederland zijn de (minimum)normen voor de opvang, de normen voor het beperken, intrekken en beëindigen van de opvang en de vrijheidsbeperking en -ontneming geregeld en uitgewerkt in de Vw en de Rva 2005. Zo zijn in de Rva 2005 (onder andere) bepalingen over de toelating tot de opvang (artikelen 2 t/m 4), de beëindiging van de opvang (artikelen 5 t/m 7) en het beperken van de verstrekkingen (artikel 10) neergelegd. De vrijheidsbeperking die op dit moment onlosmakelijk verbonden is met de opvang in een PBL is niet een beperking die geregeld is in de Rva 2005. De Vw bevat in hoofdstuk 5 weliswaar regels voor vrijheidsbeperkende (en vrijheidsontnemende) maatregelen (artikel 56 e.v.), maar in dit geval is de vrijheidsbeperking niet gebaseerd op één van de maatregelen uit hoofdstuk 5 van de Vw. Ook daarin valt dus geen grondslag voor de vrijheidsbeperking in een PBL te vinden. En hoewel artikel 7 van de Opvangrichtlijn en het daarop gebaseerde artikel 55 van de Vw in bepaalde situaties de mogelijkheid biedt tot het aanwijzen van een locatie waar de vreemdeling moet verblijven, betekent dat niet dat op grond van dit artikel zonder meer een vrijheidsbeperking van een omvang als de onderhavige kan plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk op grond waarvan de vrijheidsbeperking zich ook uitstrekt tot de dagen of momenten waarop er geen afspraken in het kader van de asielprocedure zijn gemaakt met eiser. Ook de aanwijzing die in dit geval is gegeven duidt niet op een vrijheidsbeperking van die omvang. Die aanwijzing betreft immers alleen de verplichting voor de vreemdeling om zich in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de asielaanvraag beschikbaar te houden op een aangewezen plaats, in dit geval Ter Apel. Anders dan het COa heeft betoogd biedt ook die aanwijzing in dit geval dus geen voldoende grondslag voor het vrijheidsbeperkende karakter van deze omvang bij de plaatsing in een PBL.

7.5.

De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de beperking van de vrijheid die onlosmakelijk verbonden is aan de plaatsing in een PBL geen voldoende grondslag heeft in de toepasselijke wet- en regelgeving. Onder die omstandigheden kan het COa eiser niet voor de keuze stellen opvang in een PBL te gebruiken of geen opvang te krijgen.

7.6.

Dat betekent dat het beroep tegen de met een beschikking gelijk te stellen handeling (de mededeling van het COa) reeds hierom gegrond is. Gelet hierop komt de rechtbank aan een bespreking van de overige gronden niet toe.

7.7.

De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om het COa te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank

  • -verklaart het beroep tegen de handeling (de mededeling van het COa) van 21 december 2023 gegrond;
  • -vernietigt de met een beschikking gelijk te stellen handeling;
  • -veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier op 1 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

de griffier de rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

1ECLI:NL:RVS:2019:3142.

2Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 19 637, nr. 2908.

Reacties uitgeschakeld voor Noot 134/HOOFDSTUK IV

Opgeslagen onder Divers

Reacties zijn gesloten.