Maandelijks archief: mei 2025

Noten 74 en 75/Israel raast en tiert!

[74]
WIKIPEDIA
JEWISH INSURGENCY IN MANDATORY PALESTINE
[75]
WIKIPEDIA
END OF THE BRITISH MANDATE FOR PALESTINE
”Twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wierp Londen de handdoek in de ring en droeg Palestina over aan de nog maar pas gevormde Verenigde Naties.”
NPK
NEDERLANDS PALESTINA KOMITEE
KWESTIE PALESTINA

De ‘Kwestie Palestina’ verwijst naar de strijd van Palestijnen tegen het zionistische, koloniale project in Palestina, waarbij zionistisch-joodse kolonisten vanaf het eind van de 19e eeuw door middel van kolonisatie stelselmatig toewerken naar het omvormen van Palestina in een Joodse Staat. Deze omvorming betekent in de praktijk dat de autochtone Palestijnse bevolking wordt verdreven, gemarginaliseerd en dat haar samenleving wordt verwoest. Deze omvorming kent steeds weer nieuwe dimensies.

Het voorafgaande geeft aan dat de Kwestie Palestina niet dateert – zoals menigeen denkt – van 1967, het jaar waarin Israel de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza bezette, en evenmin van 1948, met de stichting van de Staat Israel en de massale verdrijving van Palestijnen uit Palestina’48 (Israel).

In de Kwestie Palestina rust op Europa een zware verantwoordelijkheid voor het ontstaan en het voortduren ervan. Aanvankelijk gold die verantwoordelijkheid vooral Groot-Brittannië. Dan hebben wij het over de periode van de Eerste Wereldoorlog, toen de machtsverhoudingen in het oostelijke deel van de Arabische Wereld (al-Mashriq) waartoe ook Palestina behoort, grondig zijn gewijzigd.

Tot de Eerste Wereldoorlog maakte de Mashriq deel uit van het Turks-Osmaanse Rijk. In de loop van de 19e eeuw was dit multinationale imperium sterk in verval geraakt. Dat heeft de deur opengezet voor politieke, militaire en economische penetratie door Westerse imperialistische mogendheden. Zo kreeg Groot-Brittannië aan het eind van de 19e eeuw Egypte – en daarmee het strategisch belangrijke Suez Kanaal – in handen. Formeel bleef het gebied evenwel deel uitmaken van het Turks-Osmaanse Rijk. Aanvankelijk was Groot-Brittannië er namelijk niet op uit om dit rijk te ontmantelen, aangezien het fungeerde als een buffer tussen de groeiende Britse belangen in de regio enerzijds, en het in zuidelijke richting expanderende tsaristische Rusland anderzijds.

Behalve over Egypte en het Suez-Kanaal was controle over de aangrenzende Mashriq voor Groot-Brittannië eveneens van groot strategisch belang. Dit bood immers een verbinding over land – tussen de Middellandse Zee en de Perzische Golf – met zijn belangrijkste kolonie, Brits-Indië.

Deze politiek om het Turks-Osmaanse Rijk – zij het verzwakt – in stand te houden, is losgelaten nadat de Turks-Osmaanse sultan zich in de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van Duitsland/Oostenrijk-Hongarije schaarde tegenover Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland (in een later stadium gevolgd door de Verenigde Staten). Daarop veroverden Britse en Franse troepen de Mashriq op de Turken. Dat deden zij met steun van Arabische opstandelingen onder leiding van prins Feisal, de zoon van de Sharif van Mekka (Bewaker van de voor moslims Heilige Plaatsen Mekka en Medina), in ruil waarvoor de opstandelingen onafhankelijkheid toegezegd kregen. Maar nog vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog, bleken Londen en Parijs op basis van een geheim akkoord het veroverde gebied onder elkaar verdeeld te hebben en werd de toezegging aan de Arabieren over onafhankelijkheid niet nagekomen.

Zo kwamen in 1920 op de restanten van het Arabische deel van het Turks-Osmaanse Rijk een serie nieuwe staatkundige entiteiten – mandaatgebieden ofwel koloniën – tot stand die onder Brits gezag (Irak, Trans-Jordanië en Palestina) en Frans gezag (Syrië en Libanon) vielen.

Tot ontsteltenis van de Arabieren bleken de Britten tevens ingegaan te zijn op de avances van de Zionistische Beweging – die vóór de Eerste Wereldoorlog van de Turks-Osmaanse Sultan en de Duitse Keizer nul op rekest had gekregen – en in te stemmen met ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’ (tekst Balfour Declaration van 1917, vernoemd naar de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Arthur James Balfour). Dat ‘tehuis’ zou volgens de leiders van de Zionistische Beweging als een voorpost van het Westen in de regio en als een waakhond voor Britse belangen in de regio gaan fungeren. Aangezien de Zionistische Beweging in die jaren een aangelegenheid van Oost- en West-Europese joden was, moet dit argument geloofwaardig zijn geweest.

Wat de zionistische leiders echter verzwegen, was dat zij niet zozeer uit waren op ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’, maar op het omvormen van Palestina in een Joodse Staat.

zionisme
Het politieke zionisme – te onderscheiden van het religieuze zionisme – kwam aan het eind van de 19e eeuw op als een reactie en antwoord op opgelaaid antisemitisme in Oost- en West-Europa. Theodor Herzl (1860-1904) wordt beschouwd als de grondlegger van het politieke zionisme (hierna zionisme).Door politieke zionisten (hierna zionisten) wordt antisemitisme gezien als een wezenskenmerk van niet-joodse samenlevingen. Joden konden van antisemitisme gevrijwaard blijven door uit die samenlevingen weg te trekken en elders in de wereld een staat voor joden te vestigen. Daarin verschilden zij hartgrondig van mening met joden die actief waren binnen liberale en socialistische/communistische emancipatiebewegingen, die antisemitisme als een facet van een breder fenomeen zagen – namelijk van discriminatie van, en racisme jegens etnische of religieuze minderheden – dat in de samenlevingen zelf bestreden moest worden. Religieuze joden wezen de vorming van een staat voor joden door mensenhand af, aangezien het hier wachten is op de komst van de Messias.

Het idee om elders in de wereld een gebied te koloniseren om daar een staat te vestigen, paste geheel in de geest van de tijd. Het waren immers de hoogtijdagen van het Europese imperialisme. Daarbij richtten de plannen van de zionisten zich op Palestina dat ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’ zou zijn. Maar Palestina was niet leeg en werd sinds mensenheugenis bewoond (de Romeinen duidden het gebied aan met Palestina; veel later zijn de bewoners Palestijnen genoemd). In hun plannen was er in Palestina voor de Palestijnen echter geen plaats meer (een lange reeks uitspraken van historische leiders van de Zionistische Beweging bevestigt dit). Om de vestiging in Palestina van een staat voor joden door te drukken, hadden de zionisten de steun van de imperialistische grootmachten van de dag nodig: Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk. Uiteindelijk bleek Groot-Brittannië dat het gebied gedurende de Eerste Wereldoorlog in handen had gekregen, bereid die steun te verlenen.

In joodse kring vond het zionisme aanvankelijk weinig weerklank. Door zowel religieuze als liberale en socialistische/communistische joden werd het als een seculiere, respectievelijk politieke dwaling afgewezen. De vervolging van joden in het nazi-Rijk, uitmondend in de Holocaust, en de ontreddering van vele joodse overlevenden na de nederlaag van nazi-Duitsland, hebben de zionisten, die inmiddels een stevige basis in het Britse Mandaatgebied Palestina hadden weten te verwerven, politiek de wind in de zeilen gegeven. De opdeling door de VN in 1948 van Palestina in een Joodse en een ‘Arabische’ Staat is daarvan een direct uitvloeisel geweest.

Voor de Palestijnen betekende de Britse instemming met de plannen van de Zionistische Beweging ten aanzien van Palestina een zware slag. Door in de preambule en in Artikel 2 van het Mandaatprotocol te stellen dat de Britse Mandataris verantwoordelijk zou zijn voor het implementeren van wat eerder in de Balfour Declaration aan de Zionistische Beweging was toegezegd, gaf ook de door Westerse staten (waaronder – op het verslagen Duitsland na – alle West-Europese staten) gedomineerde Volkerenbond zijn zegen aan het zionistische project in Palestina.

In de praktijk betekende de alliantie tussen Londen en de Zionistische Beweging, dat Groot-Brittannië de instroom van zionistische joden uit Oost- en West-Europa in het Mandaatgebied Palestina toestond. Met de financiële middelen van zowel het internationaal opererende Joods Nationaal Fonds als van vermogende zionistische joden in Europa en de Verenigde Staten kon in Palestina van grootgrondbezitters grond aangekocht worden, die vervolgens door joodse kolonisten werd bewerkt. Palestijnse pachters moesten daarbij het veld ruimen.

Maakten joodse kolonisten in 1919 met 66.000 personen al zo’n 10 procent van de bevolking uit – vestiging in Palestina was vanaf eind 19e eeuw in gang gezet – in 1929 was hun aantal ruim verdubbeld tot 156.000 (16 procent). Zeven jaar later was er opnieuw sprake van ruim een verdubbeling tot 370.000 (27 procent). De aankoop van grond hield met deze spectaculaire groei evenwel geen gelijke tred. Al met al zijn in deze periode de fundamenten gelegd voor een parallelle (naast de Palestijnse), exclusief joodse maatschappij, gebaseerd op segregatie.

verzet
Palestijnse leiders, hoofdzakelijk voortgekomen uit de stedelijke elite, die zich van meet af aan ten volle van de ernst van de zaak bewust waren, meenden lang dat zij langs de weg van overreding, in combinatie met druk in de vorm van non-coöperatie in het bestuur, de Britten ertoe konden bewegen hun opstelling ten aanzien van de activiteiten van de zionistische joden te wijzigen. Dat bleek een foute inschatting te zijn. Ook na de eerste bloedige confrontaties in de loop van de jaren twintig tussen zionistische joden en Palestijnen bleef het Britse beleid op hoofdpunten ongewijzigd. Geleidelijk aan groeide onder gewone Palestijnen dan ook het besef dat de Britten een even groot obstakel voor het verwezenlijken van de Arabische/Palestijnse aspiraties vormden als de zionistische joden. Beiden dienden bijgevolg bestreden te worden – en wel gewapenderhand. Op het platteland en in de sloppenwijken van de steden vormden zich guerrillagroepen van voornamelijk landloze boeren.

In een poging de zaak politiek te forceren is op 20 april 1936 door het Palestijnse leiderschap een algemene staking voor onbeperkte duur afgekondigd. Daaraan is breed gehoor gegeven. Uiteindelijk duurde de staking 176 dagen. Ook het gewapend verzet, dat zich inmiddels zowel tegen de joodse kolonisten als tegen de Britten richtte, nam die jaren in omvang toe.

De Britten hebben alles uit de kast gehaald om de opstand te breken: arrestatie, verbanning, executie en collectieve strafmaatregelen (waaronder het opblazen van woonhuizen). Ook werden doodseskaders ingezet – de zogeheten Special Night Squads – die leidinggevende Palestijnse nationalisten liquideerden. Zionistisch-joodse strijders vochten aan de zijde van de Britten mee.

In de loop van de opstand die tot 1939 zou duren – balans rond 5000 Palestijnse doden (van wie 108 geëxecuteerd), 262 Britten en 300 joodse kolonisten – zag Londen zich genoodzaakt extra troepen naar Palestina te sturen. Dat kwam slecht uit want de dreiging van een oorlog met nazi-Duitsland hing toen al in de lucht. In een poging het Palestijnse front enigszins te kalmeren, kondigden de Britten in 1939 aan de immigratie van joden drastisch aan banden te leggen en binnen tien jaar de vorming van de staat Palestina te realiseren. Daarin zou de macht tussen de Palestijnen en de zionistische joden verdeeld worden, overeenkomstig hun aandeel in de bevolking.

Dat leverde de Britten de woede en de vijandschap van zionistische joden op. Nadat de dreiging van nazi-Duitsland in het Midden-Oosten was afgewend, vielen joodse strijdgroepen ook Britse doelen aan. Zo kwamen de Britten tussen twee vuren te zitten. Twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wierp Londen de handdoek in de ring en droeg Palestina over aan de nog maar pas gevormde Verenigde Naties.

VN-Verdelingsplan
De Verenigde Naties – waarbinnen Europese grootmachten als permanente leden van de Veiligheidsraad van meet af aan een centrale rol speelden – presenteerden in november 1947 een verdelingsplan, op basis waarvan het mandaatgebied Palestina zou worden opgedeeld in een te vormen Joodse en een ‘Arabische’ Staat. Hoewel de joodse kolonisten intussen in aantal sterk waren toegenomen (tot 650.000 personen) – versterkt met ontheemde overlevenden van de Holocaust die, mede omdat westerse staten hun grenzen voor hen gesloten hielden, in de richting van Palestina werden gedirigeerd – maakten zij in die dagen niet meer dan een derde van de totale bevolking uit. Toch kregen zij in het kader van het verdelingsplan 54 procent van het grondgebied van Palestina toegewezen (waarvan zij in de achterliggende zeventig jaar slechts 7 procent door aankoop in handen hadden weten te krijgen).

De Palestijnen weigerden van meet af aan met een verdeling van hun land in te stemmen. De meerderheid van de zionistische joden ging echter wel akkoord, omdat zij daarin een verwezenlijking van op zijn minst een deel van hun agenda zagen. Dat leverde een bitter geschil op tussen voor- en  tegenstanders. Laatstgenoemden worden aangeduid met revisionistische zionisten (of kortweg revisionisten). Zij maakten niet alleen aanspraak op het gehele grondgebied van Palestina, maar ook op dat van (Trans-) Jordanië, dat in de Brits/Franse plannen aanvankelijk eveneens deel uitmaakte van het te vormen Mandaatgebied Palestina.

Op 29 november 1947 is door de Algemene Vergadering van de VN bij meerderheid het zogeheten Verdelingsplan (Resolutie 181) aangenomen met 33 stemmen vóór, 13 tegen en 10 onthoudingen (1 lidstaat was bij de stemming afwezig). Van de Europese lidstaten stemden België, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen en Zweden vóór; Griekenland stemde tegen; Groot-Brittannië onthield zich van stemming uit vrees voor problemen met moslim-onderdanen in Brits-Indië en elders. Het verslagen Duitsland en Italië waren nog niet in de VN opgenomen. Ook de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie hadden vóór het Verdelingsplan gestemd.

Reacties uitgeschakeld voor Noten 74 en 75/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noten 69 t/m 73/Israel raast en tiert!

[69]

WIKIPEDIA
THE HOLOCAUST
https://en.wikipedia.org/wiki/The_Holocaust

[70]
Tot ontsteltenis van de Arabieren bleken de Britten tevens ingegaan te zijn op de avances van de Zionistische Beweging – die vóór de Eerste Wereldoorlog van de Turks-Osmaanse Sultan en de Duitse Keizer nul op rekest had gekregen – en in te stemmen met ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’ (tekst Balfour Declaration van 1917, vernoemd naar de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Arthur James Balfour). Dat ‘tehuis’ zou volgens de leiders van de Zionistische Beweging als een voorpost van het Westen in de regio en als een waakhond voor Britse belangen in de regio gaan fungeren. Aangezien de Zionistische Beweging in die jaren een aangelegenheid van Oost- en West-Europese joden was, moet dit argument geloofwaardig zijn geweest.
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 68
Europa was ver voor de de oprichting van Israël in 1948 betrokken bij de kolonisatie van Palestina. Groot-Brittannië, dat destijds het mandaat had in Palestina, tekende in 1917 al de Balfour-declaratie. Daarin beloofde de koloniale grootmacht een toekomstige Joodse staat in het Midden-Oosten – specifiek Palestina – te ondersteunen. Voor Groot-Brittannië was Israël oorspronkelijk een makkelijke manier om controle te behouden over het Suezkanaal en om de joden bij wijze van een gunst te laten emigreren.

ONE WORLD

NOEM HET ”CONFLICT” TUSSEN ISRAEL EN PALESTINA WAT HET IS”: EEN BEZETTING

9 OCTOBER 2023

https://www.oneworld.nl/mensenrechten/noem-het-conflict-tussen-israel-en-palestina-wat-het-is-een-bezetting-2/

ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL NOOT 68

[71]

WIKIPEDIA

WHITE PAPER OF 1939

https://en.wikipedia.org/wiki/White_Paper_of_1939

[72]

”The policy, first drafted in March 1939, was prepared by the British government unilaterally as a result of the failure of the Arab–Zionist London Conference.[5] The paper called for the establishment of a Jewish national home in an independent Palestinian state within 10 years, rejecting the Peel Commission’s idea of partitioning Palestine. It also limited Jewish immigration to 75,000 for five years and ruled that further immigration would then be determined by the Arab majority (section II). Jews were restricted from buying Arab land in all but 5% of the Mandate (section III).”

WIKIPEDIA

WHITE PAPER OF 1939

https://en.wikipedia.org/wiki/White_Paper_of_1939

[73]

”His Majesty’s Government believe that the framers of the Mandate in which the Balfour Declaration was embodied could not have intended that Palestine should be converted into a Jewish State against the will of the Arab population of the country. [ … ] His Majesty’s Government therefore now declare unequivocally that it is not part of their policy that Palestine should become a Jewish State. They would indeed regard it as contrary to their obligations to the Arabs under the Mandate, as well as to the assurances which have been given to the Arab people in the past, that the Arab population of Palestine should be made the subjects of a Jewish State against their will.

The objective of His Majesty’s Government is the establishment within 10 years of an independent Palestine State in such treaty relations with the United Kingdom as will provide satisfactorily for the commercial and strategic requirements of both countries in the future. [..] The independent State should be one in which Arabs and Jews share government in such a way as to ensure that the essential interests of each community are safeguarded.”

WIKIPEDIA

WHITE PAPER OF 1939/SECTION I. THE CONSTITUTION

https://en.wikipedia.org/wiki/White_Paper_of_1939#Section_I._The_Constitution

ORIGINELE BRON

WIKIPEDIA

WHITE PAPER OF 1939

https://en.wikipedia.org/wiki/White_Paper_of_1939

Reacties uitgeschakeld voor Noten 69 t/m 73/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noot 68/Israel raast en tiert!

[68]

ONE WORLD

NOEM HET ”CONFLICT” TUSSEN ISRAEL EN PALESTINA WAT HET IS”: EEN BEZETTING

9 OCTOBER 2023

https://www.oneworld.nl/mensenrechten/noem-het-conflict-tussen-israel-en-palestina-wat-het-is-een-bezetting-2/

Het lijkt haast een wetmatigheid: doe verslag van de Israëlische bezetting van Palestina en je wordt beschuldigd van antisemitisme en/of antizionisme. Ik begrijp dus best dat Nederlandse media proberen uit de politieke vuurlinie te blijven, door niet van de actualiteit af te wijken en een zo ‘neutraal’ mogelijke berichtgeving na te streven.

Geen conflict maar een bezetting

Als het over de bezetting van Palestina gaat, klinkt vaak het geluid dat die complex is, met veel lagen en dimensies. Dat is waar: het is onmogelijk om de volledige context in één artikel weer te geven. Ook voor mij is het moeilijk om hierover te schrijven: ik ben bang verkeerd begrepen te worden door vrienden en familie. En ook ik heb niet de illusie dat ik hier een volledig verhaal kan schrijven. Belangrijke elementen moet ik noodgedwongen achterwege laten. Ik laat de Palestijnse autoriteiten hier bijvoorbeeld buiten beschouwing. Maar ik wil het wel hebben over een aantal lagen van de situatie die Nederlandse media doorgaans weinig bespreken.

Dat begint al met de bewoordingen: ‘Frustraties in Jeruzalem bereiken gewelddadig hoogtepunt’, zoals NRC op 8 mei 2021 kopte. De avond ervoor ‘escaleerde opnieuw het geweld tussen Israëlische politie en Palestijnse demonstranten’, aldus het artikel. Die week begon inderdaad een korte maar hevige oorlog tussen Israël en de Palestijnse groepen Hamas en de Islamitische Jihad, die tot 21 mei zou duren. Maar het zijn formuleringen die je in berichtgeving over Israël-Palestina vaak tegenkomt. Ze suggereren dat het geweld geen daders kent. Geweld neemt schijnbaar uit zichzelf toe, net als de ‘spanningen’ en de ‘onrust’.

Door zulke verwoordingen lijken Palestijnse demonstranten even verantwoordelijk voor de geweldsuitbarstingen in de heilige stad als de Israëlische politie en ordetroepen. Het enige verschil lijkt te zijn dat de ene partij rubberen kogels afvuurt, terwijl de andere partij met stenen gooit. Zo schreef de Volksrant in diezelfde week dat er ‘rellen’ uitbraken ‘nadat Palestijnen na het avondgebed tegenover de Israëlische politie kwamen te staan’. Honderden Palestijnen raakten gewond ‘vanwege de rubberkogels en flitsgranaten die tegen hen zijn ingezet’. Degenen die die kogels afvuurden, Israëlische politieagenten, worden niet genoemd.

De landonteigening van Palestijnen wordt gepresenteerd als een conflict tussen twee gelijke partijen. Maar dat ‘conflict’ moeten we noemen wat het is: een bezetting. Er is geen Palestijnse politie in Jeruzalem; Israëlische politieagenten hebben alle vrijheid om gewelddadig op te treden in geannexeerd Oost-Jeruzalem, waar zij de dienst uitmaken. Palestijnse inwoners van Jeruzalem kunnen ondertussen amper de stad uit, krijgen nauwelijks middelen om een leven op te bouwen en hebben regelmatig te maken met de politie als bezettingsmacht.

Ter vergelijking: extreemrechtse Israëli’s kunnen door Palestijnse wijken marcheren terwijl ze ‘Dood aan de Arabieren’ scanderen, zonder dat de Israëlische politie hen tegenhoudt. Agenten lopen zelfs mee om ‘de orde te bewaken’.

Een koloniaal project

In 1895 wond Theodor Herzl, een van de grondleggers van het zionisme, er geen doekjes om in zijn pamflet De Joodse staat: het opbouwen van deze Joodse staat was volgens hem een koloniaal project, hoewel je je daar iets anders bij moet voorstellen dan het ‘klassieke’ Europese kolonialisme. Europese zionisten hoopten op een bestaan zonder discriminatie na de ‘terugkeer’ naar een verloren thuisland, zonder rekening te houden met de bevolking die er woonde. Ze kochten de grond op van Palestijnen en maakten het hen onmogelijk die terug te kopen.

Tijdens het vijfde zionistische congres in 1901, besloot men dat het Joods Nationaal Fonds, medeverantwoordelijk voor het opkopen van Palestijnse grond, deze grond nooit mocht doorverkopen. Bovendien mochten enkel Joden de grond huren om te bebouwen. Vandaag de dag past Israël een vergelijkbare strategie toe. Volgens het Israëlische recht mogen Joodse Israëli’s verloren grond terugeisen, terwijl Palestijnen via de Israëlische wet geen aanspraak kunnen doen op de grond die ze zijn verloren.

Het zionisme kent veel vormen en invullingen, maar in grote lijnen omvat het een nationalistische ideologie die een staat voor het Joodse volk in Palestina als oplossing ziet voor antisemitisme in diaspora. Vóór het ontstaan van het zionisme, eind negentiende eeuw, was er nog geen sprake van het Joodse volk in de etnische zin van het woord; joden1 waren een religieuze diaspora die meer met hun landgenoten gemeen hadden dan met joden duizenden kilometers verderop.

Het idee dat het Joodse volk een eenheid is en recht heeft op terugkeer naar het Heilige Land, zien we terug in Israëls natiestaatwet uit 2018. Daarin benadrukt het land een Joodse staat te zijn die het bouwen van nederzettingen voor Joden aanmoedigt en ondersteunt. Deze opzettelijke gelijkschakeling van een Joods volk en de staat Israël heeft tot gevolg dat Palestijnen met een Israëlisch paspoort, momenteel zo’n 20 procent van de bevolking, nooit gelijk zullen worden behandeld.

Doordat de staat zichzelf momenteel in etnische termen definieert, zit racisme verankerd in de Israëlische wet. In Gaza en op de Westelijke Jordaanoever voeren de Israëlische autoriteiten de segregatie tussen Joodse Israëli’s en Palestijnen zelfs zo ver door dat Human Rights Watch vorig jaar reden zag om Israël van apartheid te beschuldigen. In februari van dit jaar deed Amnesty International hetzelfde.

Israël is niet verantwoordelijk voor antisemitisme

Een ander gevolg van de gelijkschakeling van het volk en de staat Israël, is dat joden elders ter wereld zonder band met Israël betrokken raken in een kwestie waar ze niks mee te maken (willen) hebben. Het is geen geheim dat elders in de wereldantisemitisme oplaait zodra de verontwaardiging over de Israëlische bezetting toeneemt. Laat ik duidelijk zijn: de antisemiet is verantwoordelijk voor zijn/haar/hun antisemitisme; niet Israël. Maar deze staat die beweert antisemitisme te bestrijden, wakkert zo ironisch genoeg wel antisemitisme in diaspora aan, door het verschil tussen Israël en joden opzettelijk vaag te houden.

Dat zien we terug in de eeuwige discussie over wanneer iets antisemitisch is. De International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) hanteert een definitie van antisemitisme die algemeen geaccepteerd is, maar niettemin op kritiek kan rekenen. De IHRA stelt dat het antisemitisch is om Joden hun zelfbeschikkingsrecht te ontnemen door bijvoorbeeld te zeggen dat Israël een racistisch project is. De kritiek die veel personen en organisaties op deze definitie hebben, luidt dat deze het moeilijk maakt om de bezetting van Palestina te bekritiseren.

Doordat de IHRA-definitie breed te interpreteren valt, beschouwde de regering van Netanyahu – die ruim 15 jaar premier was – antizionisme óók als antisemitisme, met als gevolg dat joden elders ter wereld wederom met de staat Israël gelijk worden gesteld.

Vandaar dat 200 wetenschappers een alternatieve definitie ondertekenden die als aanvulling diende op de IHRA-definitie. Volgens hun Jerusalem Declaration of Antisemitism (JDA) is het bijvoorbeeld antisemitisch om het bestaansrecht van joden ín Israël te ontkennen; niet het bestaansrecht van Israël zelf. Zolang iemand pleit voor een oplossing die gelijkheid tussen joden en Palestijnen ‘tussen de rivier en de zee’ garandeert, is er volgens de JDA dus geen sprake van antisemitisme.

Strategische positie in het Midden-Oosten

In de Nederlandse media hoor je nauwelijks over de geopolitieke belangen die de EU, de VS en de Golfstaten in Israël hebben. De VS en EU zien in het land een ideologische evenknie, waar Israël op inspeelt door zich te profileren als een westerse staat. Deze houding komt deels voort uit de Koude Oorlog, waarin Israël haar socialistische veren van zich afschudde om steun te krijgen van de Verenigde Staten. De Sovjet-Unie steunde namelijk (socialistische) vijanden van Israël zoals Egypte en Syrië.

Europa was ver voor de de oprichting van Israël in 1948 betrokken bij de kolonisatie van Palestina. Groot-Brittannië, dat destijds het mandaat had in Palestina, tekende in 1917 al de Balfour-declaratie. Daarin beloofde de koloniale grootmacht een toekomstige Joodse staat in het Midden-Oosten – specifiek Palestina – te ondersteunen. Voor Groot-Brittannië was Israël oorspronkelijk een makkelijke manier om controle te behouden over het Suezkanaal en om de joden bij wijze van een gunst te laten emigreren.

Israël is vanaf het ontstaan omringd geweest door vijandige buurlanden. De enige manier waarop het zijn veiligheid kan garanderen is dus om zichzelf onmisbaar te maken in de regio. Dit doet het land via militaire steun en door nauwe economische banden aan te gaan. De normalisering van banden tussen Israël en Golfstaten als de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en (onofficieel) ook Saudi-Arabië, komen hieruit voort.

Het is maar de vraag of de tactiek van Israël op de lange termijn werkt. Uit een enquête van een onderzoeksbureau uit Qatar blijkt dat 82 procent van de bewoners uit de Golfstaten zich nog steeds identificeert met de Palestijnse zaak. Maar vooralsnog hebben de regeringen van de Golfstaten, net als Nederland en andere westerse landen, te veel belangen in Israël als handelspartner én als bondgenoot om in te grijpen in de Israëlische bezetting van Palestina.

En zolang dat zo blijft, spreken Nederlandse media over Israël-Palestina als een conflict tussen twee kampen, in plaats van wat zich werkelijk afspeelt: een gewelddadige bezetting.

EINDE

SAMPOL.BE

75 JAAR NAKBA: ISRAEL IS GEBOUWD OP EEN GROOT ONRECHT
14 MEI 2023
Terwijl Israël haar 75e verjaardag met grote vreugde viert, herdenken Palestijnen het begin van een catastrofe die tot op vandaag voortduurt.

Palestijnen en Israëli’s herinneren en herdenken de gebeurtenissen van mei 1948, nu 75 jaar geleden, zeer verschillend. De eersten rouwen om de Nakba, Arabisch voor catastrofe. De anderen vieren met grote vreugde de oprichting van de staat Israël. Niet onbegrijpelijk, maar het niet erkennen van de historische feiten, het weigeren verantwoordelijkheid op te nemen voor het onrecht dat Palestijnen in 1948 werd aangedaan, legde de basis voor een Nakba die nooit is opgehouden en voor de vandaag in Israël gangbare mening dat het hele land hen toebehoort en de Palestijnen vervelende indringers zijn in plaats van de oorspronkelijke bevolking van het land dat Israël nog elke dag met geweld van hen afneemt.

PALESTINA ALS BRITS MANDAATGEBIED

Vóór 14 mei 1948, de dag, nu 75 jaar geleden dat de staat Israël haar onafhankelijkheid uitriep, was Palestina Brits mandaatgebied. Palestina, voorheen deel van het Ottomaanse Rijk, besloeg het gebied tussen de Jordaanrivier en de Middellandse zee. Het mandaatsysteem was na de Eerste Wereldoorlog in het leven geroepen door de Volkenbond, om voormalige kolonies van het Duitse en Ottomaanse rijk te verdelen onder de overwinnaars van de oorlog. Het werd voorgesteld als een tijdelijke maatregel om deze – onderontwikkelde – gebieden voor te bereiden op zelfbestuur.

In 1944 telde een Britse volkstelling in het gebied om en bij de 1,74 miljoen mensen: 1,1 miljoen Arabische moslims, 530.000 joden en 140.000 christenen.

In 1944 telde een Britse volkstelling in het gebied om en bij de 1,74 miljoen mensen: 1,1 miljoen Arabische moslims, 530.000 joden en 140.000 christenen.1 De Joodse bevolking was sinds de start van het mandaat in 1920 verzesvoudigd. Driekwart van die stijging was het gevolg van migratie. De autochtone Arabische bevolking voelde zich steeds meer bedreigd door de zionistische beweging die openlijk en met de steun van het Britse rijk, aanspoorde tot migratie naar, en de oprichting van, een Joods thuisland in Palestina. In de decennia voor de Tweede Wereldoorlog had dit al tot grote spanningen en uitbarstingen van geweld geleid. Mede daardoor werd tijdens de mandaat periode het Palestijnse nationale gevoel gevormd en aangewakkerd. In 1936 brak een Arabische opstand uit. De Britten, bijgestaan door Joodse milities, maakten er in 1939 brutaal een einde aan. De Palestijnse militaire en politiek elite was gedood, gewond of verdreven. Ze herstelde niet meer van de klap. In 1948, net wanneer ze het zo hard nodig had, was de Palestijnse samenleving zonder leiderschap en zonder militaire macht.

EEN LAND DAT WEL DEGELIJK EEN VOLK HAD

De bevolking van Palestina was sinds de verovering van Jeruzalem door Salah al-Din, de sultan van Egypte, in de 12e eeuw, overwegend islamitisch met gedurende al die eeuwen een kleine maar constante joodse en christelijke aanwezigheid. In 1948 bestond de Palestijnse samenleving uit 29 steden met Jeruzalem, Haifa en Jaffa als grote, gemixte steden waar gemiddeld 30% van de bevolking Joods was. Een derde van de Palestijns Arabische bevolking woonde in deze steden, die een rijk cultureel en sociaal leven kenden met theaters, cafés, sportclubs en cinema’s en zeven dagelijkse kranten. Twee derde van de Palestijnse bevolking leefde in honderden rurale dorpen die grotendeels autonoom werden bestuurd en zelfvoorzienend waren.

Van het populaire zionistische adagium – een land zonder volk, voor een volk zonder land2 – was nooit sprake geweest. Ook al werden de bewoners van het gebied tijdens het Turks Ottomaanse rijk beschouwd als Arabieren en bestond er niet zo iets als een Palestijnse staat, er was wel degelijk een eeuwenoude Arabische beschaving aanwezig.

DOELBEWUST VERDREVEN

Terwijl Israël de gebeurtenissen van mei 1948 al 75 jaar met grote vreugde viert, herdenken Palestijnen deze gebeurtenissen jaarlijks met grote droefheid. Zij gedenken wat toen gebeurde als een ramp: de Nakba, Arabisch voor de catastrofe. Minstens 750.000 mensen werden uit hun huizen, steden en dorpen verdreven of sloegen op de vlucht uit wat vandaag de staat Israël is. Naar schatting 450 dorpen werden vernietigd. De Palestijnse wijken in de grote gemengde steden werden etnisch gezuiverd. De beschaving die honderden jaren in Palestina had bestaan, werd grotendeels en brutaal vernietigd. De gruwel en het trauma dragen deze mensen en hun nakomelingen tot op vandaag mee.

Tijdens de Nakba werden minstens 750.000 mensen uit hun huizen, steden en dorpen verdreven of sloegen op de vlucht uit wat vandaag de staat Israël is.

De grote meerderheid van Israëlische Joden en pro-Israël groepen in de diaspora weigert vandaag enige verantwoordelijkheid op te nemen voor de gebeurtenissen van 1948. Ze legt de schuld voor de rampspoed bij de Palestijnen zelf en houdt aan een simplistisch narratief, dat nochtans sinds de jaren 1980, en het vrijgeven van steeds meer documenten uit de staatsarchieven, werd ontkracht door Israëlische historici.3

Dat verhaal gaat als volgt. Het zionistische leiderschap aanvaardde in 1947, in tegenstelling tot de Palestijnen, wél het verdelingsplan van de Verenigde Naties. Toen de staat haar onafhankelijkheid uitriep, werd de oorlog verklaard door de Palestijnen en Arabische buurlanden. Alles wat sinds dat moment gebeurde, was het aanvaardbaar gevolg van de defensieve oorlog die de jonge Israëlische staat voerde. Dit verhaal wordt verder versterkt door de mythe dat Palestijnen hun dorpen en steden uit eigen wil verlieten of daartoe werden opgeroepen door hun leiders. Dat meer dan de helft van vooroorlogse Arabische bevolking vrijwillig en zonder verzet voor Joodse kolonisten zou plaatsmaken, is echter weinig geloofwaardig. Zoals bij andere systemen van vestigingskolonialisme (denk aan de oorspronkelijke bevolkingen van de Verenigde Staten, Australië en Canada) kon enkel brutaal geweld, vervolging en uitroeiing het verzet breken.

Als de verdrijving van Palestijnen een aanvaardbaar gevolg zou zijn van een defensieve oorlog, gaat men ook voorbij aan de historische feiten dat reeds in de maanden vóór mei 1948, vele duizenden Palestijnen al op de vlucht sloegen voor het geweld, aangespoord door horrorverhalen over slachtpartijen door zionistische milities zoals in Deir Yassin. In dit dorpje dicht bij Jeruzalem werden op 9 april 1948 meer dan honderd Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen vermoord. Bovendien toont onderzoek van onder meer de dagboeken en persoonlijke brieven van David Ben Gurion aan, dat het toenmalige leiderschap van de Yishuv, de Joodse gemeenschap in het mandaatgebied Palestina, al in 1938 de conclusie had getrokken dat een Joodse staat enkel zou kunnen opgericht worden mits de verdrijving van een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke Palestijnse bevolking. Zonder die gedwongen verplaatsing zou het demografisch overwicht van Palestijnen een Joodse staat onmogelijk maken.

Het lijdt vandaag geen twijfel dat de Palestijnse burgerbevolking doelbewust en met brutaal geweld door de oprukkende Joodse milities werd verdreven of op de vlucht sloeg uit angst voor het escalerende geweld tussen Arabische en Joodse milities en dat van ruim vóór de aanvang van de oorlog. Ook Joodse burgers sloegen op de vlucht voor het geweld en wreedheden gepleegd door Arabische strijders.

RECHT OP TERUGKEER

Nadat in 1949 wapenstilstandsakkoorden werden afgesloten met Egypte, Libanon, Jordanië en Syrië omvatte de nieuwe staat Israël 78% van het mandaatgebied Palestina. Enkele maanden eerder, in december 1948, hadden de Verenigde Naties resolutie 194 goedgekeurd die het recht op terugkeer van alle Palestijnse vluchtelingen die dat wensten, verankerde.

Begin jaren 1950 was bijna 95% van het land waarop Israël werd gesticht eigendom geworden van de nieuwe Israëlische staat.

Israël bestendigde echter de catastrofe van de Palestijnen, door hen te verhinderen terug te keren en door hun eigendommen bij wet te confisqueren. De omvang van de landdiefstal was ongezien. In 1947, op het ogenblik van het Verdelingsplan van de Verenigde Naties, bezaten Joden ongeveer 7% van het land in het mandaatgebied Palestina. Begin jaren 1950 was bijna 95% van het land waarop Israël werd gesticht eigendom geworden van de nieuwe Israëlische staat.

EEN STAAT GEBOUWD OP EEN GROOT ONRECHT

Er zijn best wel wat goede redenen aan te halen waarom Israëli’s – en breder, Joden in de diaspora – het onrecht van de Nakba liever niet in de ogen kijken en waarom het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen voor hen taboe is. Zelfs een aanzienlijk deel van het Israëlische vredeskamp, dat met hart en ziel strijdt tegen de bezettingspolitiek, verkiest te zwijgen als het over de gebeurtenissen van 1948-49 gaat.

Vooreerst zijn er natuurlijk ethische bezwaren op te werpen tegen de oprichting van een Joodse staat, als daarvoor honderdduizenden onschuldige mensen uit hun huizen, dorpen en steden moeten worden verjaagd. De staat Israël is gebouwd op een groot onrecht. In het bijzonder voor het Joodse volk, dat duizenden jaren slachtoffer is geweest en zichzelf maar moeilijk ziet in de rol van onderdrukker, is dat een bittere pil.

Getuige daarvan de recente heisa rond de op Netflix gestreamde fictie film, Farha, van de Jordaanse regisseur Darin Sallam. De film behandelt de Nakba vanuit Palestijns perspectief. Het toont het onrecht dat de Palestijnen werd aangedaan. Dat is op zich al uitzonderlijk. Maar de verontwaardiging in Israël draait om een scène waarin Joodse soldaten een gezin uitmoorden. Voor een natie die doordrongen is van de notie dat ze – het meest morele leger in de wereld – heeft, is dat moeilijk te slikken.

Erkenning van de immorele daden die het land sinds 1948 heeft gesteld, vereist een radicale omslag in het Israëlische denken – een realisatie dat wreedheden en mensenrechtenschendingen niet moreel aanvaardbaar worden omdat ze een antwoord bieden op de existentiële angst van het Joodse volk voor vervolging of gepleegd worden door zij die de Joodse staat verdedigen. Het blijven immorele daden ten aanzien van een ander volk.

DEMOGRAFIE ALS LEIDRAAD VOOR BELEID

Talloze argumenten zijn aangehaald waarom het recht op terugkeer vandaag praktisch onmogelijk is. Het belangrijkste is de potentiële demografische impact. Vandaag leven er 7 miljoen Israëlische Joden en 7 miljoen Arabische Palestijnen tussen de Jordaanrivier en de Middellandse Zee. Ruwweg 6 miljoen Palestijnen wonen buiten Israël en bezet Palestijns gebied. Aliyah, de migratie van Joden uit de diaspora naar Israël, staat al jaren op een laag pitje. Zelfs de oorlog in Oekraïne – een land met een aanzienlijke Joodse gemeenschap – kon daar weinig verandering in brengen. Het opnemen van miljoenen Palestijnen zou demografisch een einde maken aan de verlangde veiligheid van Israël als een Joods thuisland. De Israëlische vredesbeweging zag een terugkeer lang in termen van terugkeren naar een Palestijnse staat. Alleen heeft de Israëlische nederzettingenpolitiek van de afgelopen 30 jaar die leefbare Palestijnse staat, en dus de twee-statenoplossing, morsdood gemaakt.

Het opnemen van miljoenen Palestijnen zou demografisch een einde maken aan de verlangde veiligheid van Israël als een Joods thuisland.

Maar wordt de soep zo heet gegeten? Heel wat onderzoek en bevragingen lijken aan te geven dat de meerderheid van de Palestijnse vluchtelingen, na 75 jaar ballingschap, geen interesse heeft om in een Joodse staat te wonen. Zij verkiezen burger te worden van een Palestijnse staat of van het gastland waar ze vandaag verblijven. Wel houden zij, terecht, vast aan hun recht op compensatie voor geleden schade dat eveneens werd vastgelegd in VN Resolutie 194.

De dreiging van de financiële compensatie waar miljoenen nakomelingen van de Palestijnse vluchtelingen van 1948 volgens het internationaal recht recht op hebben, vormt de derde belangrijke reden waarom Israël weigert de Nakba en het Palestijnse leed te erkennen, er verantwoordelijkheid voor op te nemen en zich te verontschuldigen. Helaas zijn dat ook noodzakelijke voorwaarden om tot wederzijds begrip en uiteindelijk vrede te komen.

HERINNEREN OF VERGETEN?

Het algemene sentiment in Israël is dat Palestijnen zich maar eens moeten neerleggen bij het verleden, het vergeten en verder gaan. Ironisch dat een volk dat, zijn eigen aanwezigheid in het land rechtvaardigt door 2.000 jaar herinneren aan de beloofde terugkeer uit de ballingschap, een ander volk dat slechts 75 jaar eerder werd verdreven, van wie de herinneringen en wonden nog fris en persoonlijk zijn, aanspoort om te vergeten.

In 2011 werd de zogenaamde Nakba wet gestemd, die instellingen die de Nakba herinneren uitsluit van overheidsfinanciering. Palestijnse scholen in Israël zijn verplicht de hierboven beschreven Israëlische versie van de feiten te onderrichten aan hun leerlingen. Sindsdien is samen met de verrechtsing van de Israëlische samenleving ook de repressie op symbolen en uitingen van Palestijnse identiteit toegenomen. De nieuwe extremistische regering van premier Netanyahu verbiedt het tonen van de Palestijnse vlag in de publieke ruimte in Israël en in Oost-Jeruzalem. Het is ook verboden om de oprichting van de staat Israël te herinneren als een moment van rouw. Groot was de verontwaardiging van de Israëlische regering toen de Verenigde Naties aankondigde om vandaag (15 mei 2023) de 75ste verjaardag van de Nakba te herdenken met een ceremonie in New York. Dit is immers ook een erkenning van het leed aangedaan aan het Palestijnse volk bij de oprichting van de staat Israël.

Voor Palestijnen is de Nakba, die sinds 1998 officieel gevierd wordt op 15 mei, een dag van collectief herinneren. Het is ook een dag die Palestijnen, gefragmenteerd in de verschillende realiteiten waarin 75 jaar Israëlisch kolonisatiebeleid hen afsloot, in Gaza, in Jeruzalem, op de Westelijke Jordaanoever, in de vluchtelingenkampen in de buurlanden, in Israël en waar ook ter wereld, verenigt in een gezamenlijke strijd voor hun recht op zelfbeschikking in hun voorouderlijk thuisland. Geen wonder dat de herinnering aan de Nakba door Israël als een bedreiging wordt beschouwd.

DE NAKBA DUURT AL 75 JAAR

Erkenning van de Nakba, verantwoordelijkheid opnemen voor het leed dat Palestijnen werd aangedaan en het onrecht dat hen sindsdien onafgebroken wordt aangedaan, zou een belangrijke stap zijn richting verzoening. Helaas is de realiteit vandaag dat de Nakba nooit is opgehouden en dat een nieuwe grote golf van gedwongen verplaatsing waarschijnlijker is dan vrede.

Het zionisme is in oorsprong, en tot op vandaag, een project van vestigingskolonialisme.

Het zionisme is immers in oorsprong, en tot op vandaag, een project van vestigingskolonialisme: het vervangen van de oorspronkelijke bevolking door een Joodse bevolking. Daartoe moet niet alleen fysiek ruimte worden gemaakt, ook de Palestijnse identiteit, hun verbondenheid met het land en hun aanwezigheid in de publieke ruimte moeten worden uitgewist. Dat zie je vandaag het sterkst in de snelle verjoodsing van Oost-Jeruzalem, in het bijzonder in en rond de Oude stad.

MISDAAD VAN APARTHEID

Het verleden toont aan dat oorlog wordt aangegrepen om mensen op grote schaal te verdrijven. In de zesdaagse oorlog van 1967 werden nog eens meer dan 300.000 Palestijnen het land uitgejaagd richting Jordanië en Egypte, evenals bijna 100.000 Syrische Arabieren uit de bezette Golanhoogten. Maar ook in de tussenliggende periodes ging gedwongen verplaatsing door. In de jaren tussen 1967 en de Oslo-akkoorden van 1993, werden jaarlijks gemiddeld 9.000 mensen in permanente ballingschap gestuurd door hen de terugkeer naar de Gazastrook of de Westelijke Jordaanoever te verbieden. 14.000 Palestijnen en hun gezinnen verloren hun verblijfsrechten in Oost-Jeruzalem sinds 1967.

Het creëren van een mensonterende en onleefbare omgeving in gebieden die de Israëlische staat voor zichzelf wil, in het bijzonder de Jordaanvallei en Oost-Jeruzalem, door herhaalde vernielingen van huizen, van water en elektriciteitsvoorzieningen, olijfboomgaarden, scholen, … dwingt Palestijnen steeds meer samen op vandaag amper 10% van hun oorspronkelijk grondgebied. De acties van alsmaar gewelddadiger en baldadiger kolonisten jagen mensen verder op de vlucht. En dit alles zonder dat de internationale gemeenschap Israël ook maar een strobreed in de weg legt. Israël geniet complete straffeloosheid, ook nadat vooraanstaande Palestijnse, Israëlische en internationale mensenrechtenorganisaties één na één tot de conclusie kwamen dat het systeem dat Israël gebruikt om 7 miljoen mensen onder controle te houden, beantwoordt aan de juridische criteria van de misdaad van apartheid.

ALLE ALARMBELLEN GAAN AF, MAAR IEDEREEN KIJKT DE ANDERE KANT OP

De zeden in Israël zijn verhard. De extremisten en fanatici die vandaag de dienst uitmaken in de regering-Netanyahu zijn daar het logisch gevolg van. Zij bespreken vandaag openlijk de mogelijkheden rond de gedwongen verplaatsing van 7 miljoen Palestijnen. Ze zoeken naar een oplossing voor het Palestijnse probleem in hun midden. Ze vervloeken David Ben Gurion omdat hij de klus in 1948 niet heeft afgemaakt. In opiniepeilingen uitgevoerd bij het Joods-Israëlische publiek in 2015, 2016 en 2017 stelden tussen 32% en 58% van de bevraagden dat het wenselijk zou zijn om Palestijnen uit Israël en uit bezet Palestijns gebied te verdrijven.4 We kunnen aannemen dat de publieke steun voor gedwongen verplaatsing in de tussenliggende jaren niet is afgenomen.

De extremisten in de regering-Netanyahu bespreken vandaag openlijk de mogelijkheden rond de gedwongen verplaatsing van 7 miljoen Palestijnen.

Alle waarschuwingssignalen staan vandaag op rood. Israël zit in een diepe interne, politieke crisis en wordt geleid door een premier die zelf is overgeleverd aan fanatici die geloven dat ze handelen in opdracht van God. De uitzichtloosheid voor jonge mensen in bezet Palestijns gebied, nog versterkt door het absolute falen en gebrek aan legitimiteit van de Palestijnse Autoriteit, stookt het gewapend verzet op. Individuen en groepen als de Lion’s Den in Nablus en de Jenin Brigade opereren buiten de traditionele politieke facties om en beschikken over veel wapentuig. Het Israëlisch leger reageert genadeloos en houdt de cirkel van geweld in stand. Extremistische kolonisten poken dagelijks de spanningen verder op. Het dodental aan beide zijden was in jaren niet zo hoog. De extremisten in de regering steken niet onder stoelen of banken dat escalatie van het geweld, ook in Israël zelf trouwens, de ineenstorting van de Palestijnse Autoriteit en de daaruit volgende chaos en confrontatie met het Israëlische leger en politie, precies is waar ze op aansturen.

HOOG TIJD VOOR SANCTIES EN EEN EINDE AAN DE STRAFFELOOSHEID

De internationale gemeenschap – in het bijzonder de Verenigde Staten en de Europese Unie – kunnen niet langer zwak en zonder ruggengraat aan de zijlijn blijven staan. Ze doen er goed aan te stoppen met oreren over gedeelde waarden en normen met Israëlische overheden, die zich doorlopend schuldig maken aan schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten, ongeacht of deze regeringen bestaan uit extreemrechtse of zogenaamd ‘gematigde’ politici. De internationale gemeenschap moet erkennen dat het nastreven van Joodse suprematie verankerd zit in de politiek die Israël voert. Dat het idee van Joodse suprematie wordt genormaliseerd en gevoed door de retoriek van het Israëlische politiek bestel, en dat zulke racistische ideologieën vandaag alarmerend populair zijn bij het Israëlische publiek.

Staten die beweren de verdedigers te zijn van internationale waarden als vrijheid, gelijkheid en het recht op zelfbeschikking, moeten Israëls voortdurende schendingen van het internationaal recht en de aanhoudende aanvallen op mensenrechtenorganisaties krachtig veroordelen. Ze zouden ondertussen toch moeten beseffen dat hun zwakke reactie op Israëls kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem vrede alleen maar verder weg heeft gebracht en dat de Nakba zich daar tot de dag van vandaag voltrekt. Een kordate internationale respons, waarbij Israël in lijn met het internationaal recht bestraft wordt, is hoogdringend. Anders is de kans zeer reëel dat we binnenkort getuigen zijn van een nieuwe oorlog die zal aangegrepen worden om miljoenen Palestijnen uit hun land te verdrijven.

EINDNOTEN

  1. A Survey of Palestine prepared in December 1945 and January 1946 for the Information of the Anglo-American Committee of Inquiry. Vols. I, II and III 1946. (Printed by the Government Printer, Palestine.), pg. 142.
  2. Een uitspraak die vaak wordt toegeschreven aan de eerste zionisten, maar die ruim daarvoor (begin van de 19de eeuw) al circuleerde onder Britse evangelische christenen die ijverden voor het actief vervullen van de Bijbelse belofte over de terugkeer van de Messias. Dit zogenaamd – Christian zionism – zou ook Britse toppolitici gemotiveerd hebben in hun steun voor de Balfour Declaration.
  3. Zie onder meer: Morris, B., 1987. The Birth of the Palestinian Refugee Problem, 1947-1949. Cambridge University Press. & Pappé, I., 2006. The ethnic cleansing of Palestine. Oneworld Publications Limited, Oxford.
  4. Beirnart, P., 2023. Could Israel carry out another Nakba? Jewish Currents. 19.04.2023 https://jewishcurrents.org/could-israel-carry-out-another-Nakba
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA

De ‘Kwestie Palestina’ verwijst naar de strijd van Palestijnen tegen het zionistische, koloniale project in Palestina, waarbij zionistisch-joodse kolonisten vanaf het eind van de 19e eeuw door middel van kolonisatie stelselmatig toewerken naar het omvormen van Palestina in een Joodse Staat. Deze omvorming betekent in de praktijk dat de autochtone Palestijnse bevolking wordt verdreven, gemarginaliseerd en dat haar samenleving wordt verwoest. Deze omvorming kent steeds weer nieuwe dimensies.

Het voorafgaande geeft aan dat de Kwestie Palestina niet dateert – zoals menigeen denkt – van 1967, het jaar waarin Israel de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza bezette, en evenmin van 1948, met de stichting van de Staat Israel en de massale verdrijving van Palestijnen uit Palestina’48 (Israel).

In de Kwestie Palestina rust op Europa een zware verantwoordelijkheid voor het ontstaan en het voortduren ervan. Aanvankelijk gold die verantwoordelijkheid vooral Groot-Brittannië. Dan hebben wij het over de periode van de Eerste Wereldoorlog, toen de machtsverhoudingen in het oostelijke deel van de Arabische Wereld (al-Mashriq) waartoe ook Palestina behoort, grondig zijn gewijzigd.

Tot de Eerste Wereldoorlog maakte de Mashriq deel uit van het Turks-Osmaanse Rijk. In de loop van de 19e eeuw was dit multinationale imperium sterk in verval geraakt. Dat heeft de deur opengezet voor politieke, militaire en economische penetratie door Westerse imperialistische mogendheden. Zo kreeg Groot-Brittannië aan het eind van de 19e eeuw Egypte – en daarmee het strategisch belangrijke Suez Kanaal – in handen. Formeel bleef het gebied evenwel deel uitmaken van het Turks-Osmaanse Rijk. Aanvankelijk was Groot-Brittannië er namelijk niet op uit om dit rijk te ontmantelen, aangezien het fungeerde als een buffer tussen de groeiende Britse belangen in de regio enerzijds, en het in zuidelijke richting expanderende tsaristische Rusland anderzijds.

Behalve over Egypte en het Suez-Kanaal was controle over de aangrenzende Mashriq voor Groot-Brittannië eveneens van groot strategisch belang. Dit bood immers een verbinding over land – tussen de Middellandse Zee en de Perzische Golf – met zijn belangrijkste kolonie, Brits-Indië.

Deze politiek om het Turks-Osmaanse Rijk – zij het verzwakt – in stand te houden, is losgelaten nadat de Turks-Osmaanse sultan zich in de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van Duitsland/Oostenrijk-Hongarije schaarde tegenover Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland (in een later stadium gevolgd door de Verenigde Staten). Daarop veroverden Britse en Franse troepen de Mashriq op de Turken. Dat deden zij met steun van Arabische opstandelingen onder leiding van prins Feisal, de zoon van de Sharif van Mekka (Bewaker van de voor moslims Heilige Plaatsen Mekka en Medina), in ruil waarvoor de opstandelingen onafhankelijkheid toegezegd kregen. Maar nog vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog, bleken Londen en Parijs op basis van een geheim akkoord het veroverde gebied onder elkaar verdeeld te hebben en werd de toezegging aan de Arabieren over onafhankelijkheid niet nagekomen.

Zo kwamen in 1920 op de restanten van het Arabische deel van het Turks-Osmaanse Rijk een serie nieuwe staatkundige entiteiten – mandaatgebieden ofwel koloniën – tot stand die onder Brits gezag (Irak, Trans-Jordanië en Palestina) en Frans gezag (Syrië en Libanon) vielen.

Tot ontsteltenis van de Arabieren bleken de Britten tevens ingegaan te zijn op de avances van de Zionistische Beweging – die vóór de Eerste Wereldoorlog van de Turks-Osmaanse Sultan en de Duitse Keizer nul op rekest had gekregen – en in te stemmen met ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’ (tekst Balfour Declaration van 1917, vernoemd naar de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Arthur James Balfour). Dat ‘tehuis’ zou volgens de leiders van de Zionistische Beweging als een voorpost van het Westen in de regio en als een waakhond voor Britse belangen in de regio gaan fungeren. Aangezien de Zionistische Beweging in die jaren een aangelegenheid van Oost- en West-Europese joden was, moet dit argument geloofwaardig zijn geweest.

Wat de zionistische leiders echter verzwegen, was dat zij niet zozeer uit waren op ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’, maar op het omvormen van Palestina in een Joodse Staat.

zionisme
Het politieke zionisme – te onderscheiden van het religieuze zionisme – kwam aan het eind van de 19e eeuw op als een reactie en antwoord op opgelaaid antisemitisme in Oost- en West-Europa. Theodor Herzl (1860-1904) wordt beschouwd als de grondlegger van het politieke zionisme (hierna zionisme).Door politieke zionisten (hierna zionisten) wordt antisemitisme gezien als een wezenskenmerk van niet-joodse samenlevingen. Joden konden van antisemitisme gevrijwaard blijven door uit die samenlevingen weg te trekken en elders in de wereld een staat voor joden te vestigen. Daarin verschilden zij hartgrondig van mening met joden die actief waren binnen liberale en socialistische/communistische emancipatiebewegingen, die antisemitisme als een facet van een breder fenomeen zagen – namelijk van discriminatie van, en racisme jegens etnische of religieuze minderheden – dat in de samenlevingen zelf bestreden moest worden. Religieuze joden wezen de vorming van een staat voor joden door mensenhand af, aangezien het hier wachten is op de komst van de Messias.

Het idee om elders in de wereld een gebied te koloniseren om daar een staat te vestigen, paste geheel in de geest van de tijd. Het waren immers de hoogtijdagen van het Europese imperialisme. Daarbij richtten de plannen van de zionisten zich op Palestina dat ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’ zou zijn. Maar Palestina was niet leeg en werd sinds mensenheugenis bewoond (de Romeinen duidden het gebied aan met Palestina; veel later zijn de bewoners Palestijnen genoemd). In hun plannen was er in Palestina voor de Palestijnen echter geen plaats meer (een lange reeks uitspraken van historische leiders van de Zionistische Beweging bevestigt dit). Om de vestiging in Palestina van een staat voor joden door te drukken, hadden de zionisten de steun van de imperialistische grootmachten van de dag nodig: Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk. Uiteindelijk bleek Groot-Brittannië dat het gebied gedurende de Eerste Wereldoorlog in handen had gekregen, bereid die steun te verlenen.

In joodse kring vond het zionisme aanvankelijk weinig weerklank. Door zowel religieuze als liberale en socialistische/communistische joden werd het als een seculiere, respectievelijk politieke dwaling afgewezen. De vervolging van joden in het nazi-Rijk, uitmondend in de Holocaust, en de ontreddering van vele joodse overlevenden na de nederlaag van nazi-Duitsland, hebben de zionisten, die inmiddels een stevige basis in het Britse Mandaatgebied Palestina hadden weten te verwerven, politiek de wind in de zeilen gegeven. De opdeling door de VN in 1948 van Palestina in een Joodse en een ‘Arabische’ Staat is daarvan een direct uitvloeisel geweest.

Voor de Palestijnen betekende de Britse instemming met de plannen van de Zionistische Beweging ten aanzien van Palestina een zware slag. Door in de preambule en in Artikel 2 van het Mandaatprotocol te stellen dat de Britse Mandataris verantwoordelijk zou zijn voor het implementeren van wat eerder in de Balfour Declaration aan de Zionistische Beweging was toegezegd, gaf ook de door Westerse staten (waaronder – op het verslagen Duitsland na – alle West-Europese staten) gedomineerde Volkerenbond zijn zegen aan het zionistische project in Palestina.

In de praktijk betekende de alliantie tussen Londen en de Zionistische Beweging, dat Groot-Brittannië de instroom van zionistische joden uit Oost- en West-Europa in het Mandaatgebied Palestina toestond. Met de financiële middelen van zowel het internationaal opererende Joods Nationaal Fonds als van vermogende zionistische joden in Europa en de Verenigde Staten kon in Palestina van grootgrondbezitters grond aangekocht worden, die vervolgens door joodse kolonisten werd bewerkt. Palestijnse pachters moesten daarbij het veld ruimen.

Maakten joodse kolonisten in 1919 met 66.000 personen al zo’n 10 procent van de bevolking uit – vestiging in Palestina was vanaf eind 19e eeuw in gang gezet – in 1929 was hun aantal ruim verdubbeld tot 156.000 (16 procent). Zeven jaar later was er opnieuw sprake van ruim een verdubbeling tot 370.000 (27 procent). De aankoop van grond hield met deze spectaculaire groei evenwel geen gelijke tred. Al met al zijn in deze periode de fundamenten gelegd voor een parallelle (naast de Palestijnse), exclusief joodse maatschappij, gebaseerd op segregatie.

verzet
Palestijnse leiders, hoofdzakelijk voortgekomen uit de stedelijke elite, die zich van meet af aan ten volle van de ernst van de zaak bewust waren, meenden lang dat zij langs de weg van overreding, in combinatie met druk in de vorm van non-coöperatie in het bestuur, de Britten ertoe konden bewegen hun opstelling ten aanzien van de activiteiten van de zionistische joden te wijzigen. Dat bleek een foute inschatting te zijn. Ook na de eerste bloedige confrontaties in de loop van de jaren twintig tussen zionistische joden en Palestijnen bleef het Britse beleid op hoofdpunten ongewijzigd. Geleidelijk aan groeide onder gewone Palestijnen dan ook het besef dat de Britten een even groot obstakel voor het verwezenlijken van de Arabische/Palestijnse aspiraties vormden als de zionistische joden. Beiden dienden bijgevolg bestreden te worden – en wel gewapenderhand. Op het platteland en in de sloppenwijken van de steden vormden zich guerrillagroepen van voornamelijk landloze boeren.

In een poging de zaak politiek te forceren is op 20 april 1936 door het Palestijnse leiderschap een algemene staking voor onbeperkte duur afgekondigd. Daaraan is breed gehoor gegeven. Uiteindelijk duurde de staking 176 dagen. Ook het gewapend verzet, dat zich inmiddels zowel tegen de joodse kolonisten als tegen de Britten richtte, nam die jaren in omvang toe.

De Britten hebben alles uit de kast gehaald om de opstand te breken: arrestatie, verbanning, executie en collectieve strafmaatregelen (waaronder het opblazen van woonhuizen). Ook werden doodseskaders ingezet – de zogeheten Special Night Squads – die leidinggevende Palestijnse nationalisten liquideerden. Zionistisch-joodse strijders vochten aan de zijde van de Britten mee.

In de loop van de opstand die tot 1939 zou duren – balans rond 5000 Palestijnse doden (van wie 108 geëxecuteerd), 262 Britten en 300 joodse kolonisten – zag Londen zich genoodzaakt extra troepen naar Palestina te sturen. Dat kwam slecht uit want de dreiging van een oorlog met nazi-Duitsland hing toen al in de lucht. In een poging het Palestijnse front enigszins te kalmeren, kondigden de Britten in 1939 aan de immigratie van joden drastisch aan banden te leggen en binnen tien jaar de vorming van de staat Palestina te realiseren. Daarin zou de macht tussen de Palestijnen en de zionistische joden verdeeld worden, overeenkomstig hun aandeel in de bevolking.

Dat leverde de Britten de woede en de vijandschap van zionistische joden op. Nadat de dreiging van nazi-Duitsland in het Midden-Oosten was afgewend, vielen joodse strijdgroepen ook Britse doelen aan. Zo kwamen de Britten tussen twee vuren te zitten. Twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wierp Londen de handdoek in de ring en droeg Palestina over aan de nog maar pas gevormde Verenigde Naties.

VN-Verdelingsplan
De Verenigde Naties – waarbinnen Europese grootmachten als permanente leden van de Veiligheidsraad van meet af aan een centrale rol speelden – presenteerden in november 1947 een verdelingsplan, op basis waarvan het mandaatgebied Palestina zou worden opgedeeld in een te vormen Joodse en een ‘Arabische’ Staat. Hoewel de joodse kolonisten intussen in aantal sterk waren toegenomen (tot 650.000 personen) – versterkt met ontheemde overlevenden van de Holocaust die, mede omdat westerse staten hun grenzen voor hen gesloten hielden, in de richting van Palestina werden gedirigeerd – maakten zij in die dagen niet meer dan een derde van de totale bevolking uit. Toch kregen zij in het kader van het verdelingsplan 54 procent van het grondgebied van Palestina toegewezen (waarvan zij in de achterliggende zeventig jaar slechts 7 procent door aankoop in handen hadden weten te krijgen).

De Palestijnen weigerden van meet af aan met een verdeling van hun land in te stemmen. De meerderheid van de zionistische joden ging echter wel akkoord, omdat zij daarin een verwezenlijking van op zijn minst een deel van hun agenda zagen. Dat leverde een bitter geschil op tussen voor- en  tegenstanders. Laatstgenoemden worden aangeduid met revisionistische zionisten (of kortweg revisionisten). Zij maakten niet alleen aanspraak op het gehele grondgebied van Palestina, maar ook op dat van (Trans-) Jordanië, dat in de Brits/Franse plannen aanvankelijk eveneens deel uitmaakte van het te vormen Mandaatgebied Palestina.

Op 29 november 1947 is door de Algemene Vergadering van de VN bij meerderheid het zogeheten Verdelingsplan (Resolutie 181) aangenomen met 33 stemmen vóór, 13 tegen en 10 onthoudingen (1 lidstaat was bij de stemming afwezig). Van de Europese lidstaten stemden België, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen en Zweden vóór; Griekenland stemde tegen; Groot-Brittannië onthield zich van stemming uit vrees voor problemen met moslim-onderdanen in Brits-Indië en elders. Het verslagen Duitsland en Italië waren nog niet in de VN opgenomen. Ook de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie hadden vóór het Verdelingsplan gestemd.

EINDE

Reacties uitgeschakeld voor Noot 68/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noot 67/Israel raast en tiert!

[67]

”De Britten hebben alles uit de kast gehaald om de opstand te breken: arrestatie, verbanning, executie en collectieve strafmaatregelen (waaronder het opblazen van woonhuizen). Ook werden doodseskaders ingezet – de zogeheten Special Night Squads – die leidinggevende Palestijnse nationalisten liquideerden. Zionistisch-joodse strijders vochten aan de zijde van de Britten mee.”
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 41
”Military law allowed swift prison sentences to be passed.[111] Thousands of Arabs were held in administrative detention, without trial, and without proper sanitation, in overcrowded prison camps.[111]

The British had already formalised the principle of collective punishment in Palestine in the 1924–1925 Collective Responsibility and Punishment Ordinances and updated these ordinances in 1936 with the Collective Fines Ordinance.[1] These collective fines (amounting to £1,000,000 over the revolt[112]) eventually became a heavy burden for poor Palestinian villagers, especially when the army also confiscated livestock, destroyed properties, imposed long curfews and established police posts, demolished houses and detained some or all of the Arab men in distant detention camps.[1]

Full martial law was not introduced but in a series of Orders in Council and Emergency Regulations, 1936–37 ‘statutory’ martial law, a stage between semi-military rule under civil powers and full martial law under military powers, and one in which the army and not the civil High Commissioner was pre-eminent was put in place.[1][113] Following the Arab capture of the Old City of Jerusalem in October 1938, the army effectively took over Jerusalem and then all of Palestine.[1]

The main form of collective punishment employed by the British forces was destruction of property. Sometimes entire villages were reduced to rubble, as happened to Mi’ar in October 1938; more often several prominent houses were blown up and others were trashed inside.[1][85] The biggest single act of destruction occurred in Jaffa on 16 June 1936, when large gelignite charges were used to cut long pathways through the old city, destroying 220–240 buildings and rendering up to 6,000 Arabs homeless.[1] Scathing criticism for this action from Palestine Chief Justice Sir Michael McDonnell was not well received by the administration and the judge was soon removed from the country.[114] Villages were also frequently punished by fines and confiscation of livestock.[1] The British even used sea mines from the battleship HMS Malaya to destroy houses.[1]

In addition to actions against property, a large amount of brutality by the British forces occurred, including beatings, torture and extrajudicial killings.[1] A surprisingly large number of prisoners were “shot while trying to escape”.[1] Several incidents involved serious atrocities, such as massacres at al-Bassa and Halhul.[1] Desmond Woods, an officer of the Royal Ulster Rifles, described the massacre at al-Bassa:

Now I will never forget this incident … We were at al-Malikiyya, the other frontier base and word came through about 6 o’clock in the morning that one of our patrols had been blown up and Millie Law [the dead officer] had been killed. Now Gerald Whitfeld [Lieutenant-Colonel G. H. P. Whitfeld, the battalion commander] had told these mukhtars that if any of this sort of thing happened he would take punitive measures against the nearest village to the scene of the mine. Well the nearest village to the scene of the mine was a place called al-Bassa and our Company C were ordered to take part in punitive measures. And I will never forget arriving at al-Bassa and seeing the Rolls-Royce armoured cars of the 11th Hussars peppering Bassa with machine gun fire and this went on for about 20 minutes and then we went in and I remembered we had lighted braziers and we set the houses on fire and we burnt the village to the ground … Monty had him [the battalion commander] up and he asked him all about it and Gerald Whitfeld explained to him. He said “Sir, I have warned the mukhtars in these villages that if this happened to any of my officers or men, I would take punitive measures against them and I did this and I would’ve lost control of the frontier if I hadn’t.” Monty said “All right but just go a wee bit easier in the future.”[1]

WIKIPEDIA

1936-1939 ARAV REVOLT IN PALESTINE/RESPONSE

https://en.wikipedia.org/wiki/1936%E2%80%931939_Arab_revolt_in_Palestine#Response

ORIGINELE BRON

WIKIPEDIA

1936-1939 ARAB REVOLT IN PALESTINE

https://en.wikipedia.org/wiki/1936%E2%80%931939_Arab_revolt_in_Palestine

”The Arabs rejected the proposal and the revolt was stepped up during 1937 and 1938. In the face of the continued uprising, the British declared martial law, dissolving the Arab High Committee, and arresting officials of the organisation behind the revolt, the Supreme Muslim Council.

Five thousand Palestinians were killed in the revolts of 1935 to 1939 and more than 15,000 were wounded.”

ALJAZEERA
THE HISTORY OF PALESTINIAN REVOLTS
9 DECEMBER 2023
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 63

Reacties uitgeschakeld voor Noot 67/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noten 64 t/m 66/Israel raast en tiert!

[64]
”Jewish immigration intensifies

In the 1930s, after the Nazis had come to power in Germany, Jewish immigration intensified, reaching its peak in 1935 when 61,000 Jewish immigrants entered Palestine. By 1936 Jews from outside Palestine made up more than a third of the population of Arab Palestine.”

ALJAZEERA
THE HISTORY OF PALESTINIAN REVOLTS
9 DECEMBER 2023
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 63
[65]
ZIE NOOT 64
”Tegen 1936, rond de tijd van de Arabisch-Palestijnse opstand, bestond de Palestijnse bevolking uit 30% Joden.[
 
 
WIKIPEDIA
ARABISCH-PALESTIJNSE OPSTAND
 
[66]
”Full-scale uprising

In 1936, the first sustained revolution by Palestinian Arabs for more than a century started. Thousands of Palestinians and non-Palestinian Arabs were mobilised.

Jaffa once again proved a focus for dissent. The followers of Shaikh Izz al-Din al-Qassam – killed by the British in 1935 – initiated a general strike there and in Nablus, and launched attacks on Jewish and British installations. Also instrumental in the national uprising was Haj Amin al-Husayni, the president of the newly formed Arab High Committee, a coalition of political parties.

The committee called for a general strike, non-payment of taxes, and the shutting of municipal governments. It demanded an end to Jewish immigration and a ban on land sales to Jews. By the end of the year, the movement had become a national revolt.

Britain again sent a royal fact-finding committee. In July 1937, it reported that the revolt was caused by the Arab desire for independence and concern over the idea of a Jewish national home. The committee advised the partition of Palestine.

Additionally, it recommended the compulsory transfer of the Arab Palestinians from the territories earmarked for the Jewish state.

Martial law

The Arabs rejected the proposal and the revolt was stepped up during 1937 and 1938. In the face of the continued uprising, the British declared martial law, dissolving the Arab High Committee, and arresting officials of the organisation behind the revolt, the Supreme Muslim Council.

Five thousand Palestinians were killed in the revolts of 1935 to 1939 and more than 15,000 were wounded.

Although the uprising did not achieve its goals, it is credited with signifying the birth of the Arab Palestinian identity, which is based on achieving independence within a free, powerful and united Arab homeland.”

ALJAZEERA
THE HISTORY OF PALESTINIAN REVOLTS
9 DECEMBER 2023
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 63

Reacties uitgeschakeld voor Noten 64 t/m 66/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noten 62 en 63/Israel raast en tiert!

[62]

WIKIPEDIA
JEWISH LAND PURCHASE IN PALESTINE
” Met de financiële middelen van zowel het internationaal opererende Joods Nationaal Fonds als van vermogende zionistische joden in Europa en de Verenigde Staten kon in Palestina van grootgrondbezitters grond aangekocht worden, die vervolgens door joodse kolonisten werd bewerkt. Palestijnse pachters moesten daarbij het veld ruimen.”
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 41
[63]
”Uprisings in Jerusalem

Palestinians, who were already resentful because of the increasing number of immigrant Jewish settlers, demonstrated in Jerusalem in February 1920. Approximately 1,500 people came on to the streets after the British general, Louis Bols, declared the enforcement of the Balfour Declaration.

A month later a second demonstration was followed by bloody outbursts, with Arabs attacking Jewish interests. Bols banned all demonstrations.

But in May 1921 an anti-Zionist riot broke out in Jaffa. Dozens of Arabs and Jews were killed in the confrontations. ”

ALJAZEERA
THE HISTORY OF PALESTINIAN REVOLTS
9 DECEMBER 2023
It can be argued that one root cause for Palestine’s succession of revolts was the carve up of land by the colonial powers in the early 19th century.
 

In 1916, land in the Middle East was divided up under the Sykes-Picot Agreement. This was a secretly conceived treaty drawn up between Britain and France marking out which country they would have control over in the region.

The two colonial powers divided the areas that had previously been ruled by the Ottoman Turks. Little consideration was given to the indigenous population, provoking widespread discontent.

Frustrations were compounded by the fact that in 1917 Britain backed the establishment of a Jewish homeland in Palestine. As a further insult, the Arab community was deceived into believing that it would be supported in its desire for self-rule.

Talks at San Remo

The decisions of 1916 and 1917 were reinforced at the San Remo Conference of 1920 and finally ratified by the council of the League of Nations on 24 July 1922.

During the First World war the Ottoman Turks backed Kaiser Wilhelm II’s Germany. The Arabs, led by the Hashemite dynasty of Mecca, fought against the Ottomans in a bid to shake off their rulers and in an early show of Arab nationalism.

Turkish defeat left the European allies free to control its lands. The French were given the mandate for Syria, which included present day Lebanon, and the British were mandated Palestine, and also control over Iraq and Jordan.

The decision shattered any hopes the Arabs had of founding Palestine within a federal Syrian state. In 1920 the first High Commissioner for Palestine, Sir Herbert Samuel, a British Jew, arrived marking the end of 400 years of Turkish rule and the start of Britain’s 30-year ascendancy.

Uprisings in Jerusalem

Palestinians, who were already resentful because of the increasing number of immigrant Jewish settlers, demonstrated in Jerusalem in February 1920. Approximately 1,500 people came on to the streets after the British general, Louis Bols, declared the enforcement of the Balfour Declaration.

A month later a second demonstration was followed by bloody outbursts, with Arabs attacking Jewish interests. Bols banned all demonstrations.

But in May 1921 an anti-Zionist riot broke out in Jaffa. Dozens of Arabs and Jews were killed in the confrontations.

Al-Buraq Wall – a flashpoint

September 1929 saw further serious unrest, this time centring on al-Buraq Wall. This site in the heart of old Jerusalem, known to Jews as the Wailing Wall, forms part of the western wall of the al-Aqsa mosque and is therefore viewed by Muslims as a sacred site not to be bought or sold.

But at the end of the 1920s, a group of rabbis urged Jewish immigrants to gather at the wall to perform a public prayer. The aim after the call was to seize the wall, and declare it as a sacred place for Jews.

Muslim Palestinians were outraged and clashes erupted. These confrontations swiftly turned into an uprising that spread across the country. Fights between Arab Palestinians and Jews backed by British occupation forces, continued for two weeks. Hundreds of Arab Palestinians and Jews were killed in the confrontations.

In June 1930 the League of Nations sent a fact-finding committee, the International Commission for the Wailing Wall, to investigate the reasons behind the uprising. After five months of investigations, the committee concluded that the area around the wall was an Islamic endowment, but that the Jews could continue their prayers at the wall with certain restrictions.

Jewish immigration intensifies

In the 1930s, after the Nazis had come to power in Germany, Jewish immigration intensified, reaching its peak in 1935 when 61,000 Jewish immigrants entered Palestine. By 1936 Jews from outside Palestine made up more than a third of the population of Arab Palestine.

Such huge numbers meant more land was obtained and tension between Palestinian Arabs and the Jewish newcomers escalated. Both sides realised that by the end of the British mandate, population figures and land ownership would determine the future political control of the country.

As early as 1929 a British inquiry investigated the destabilising effect of mass immigration, concluding that civil unrest was the likely outcome of making the indigenous population landless.

Full-scale uprising

In 1936, the first sustained revolution by Palestinian Arabs for more than a century started. Thousands of Palestinians and non-Palestinian Arabs were mobilised.

Jaffa once again proved a focus for dissent. The followers of Shaikh Izz al-Din al-Qassam – killed by the British in 1935 – initiated a general strike there and in Nablus, and launched attacks on Jewish and British installations. Also instrumental in the national uprising was Haj Amin al-Husayni, the president of the newly formed Arab High Committee, a coalition of political parties.

The committee called for a general strike, non-payment of taxes, and the shutting of municipal governments. It demanded an end to Jewish immigration and a ban on land sales to Jews. By the end of the year, the movement had become a national revolt.

Britain again sent a royal fact-finding committee. In July 1937, it reported that the revolt was caused by the Arab desire for independence and concern over the idea of a Jewish national home. The committee advised the partition of Palestine.

Additionally, it recommended the compulsory transfer of the Arab Palestinians from the territories earmarked for the Jewish state.

Martial law

The Arabs rejected the proposal and the revolt was stepped up during 1937 and 1938. In the face of the continued uprising, the British declared martial law, dissolving the Arab High Committee, and arresting officials of the organisation behind the revolt, the Supreme Muslim Council.

Five thousand Palestinians were killed in the revolts of 1935 to 1939 and more than 15,000 were wounded.

Although the uprising did not achieve its goals, it is credited with signifying the birth of the Arab Palestinian identity, which is based on achieving independence within a free, powerful and united Arab homeland.

END

”The 1929 Palestine riotsBuraq Uprising (Arabic: ثورة البراقThawrat al-Burāq) or the Events of 1929 (Hebrewמאורעות תרפ”טMeora’ot Tarpatlit. Events of 5689 Anno Mundi), was a series of demonstrations and riots in late August 1929 in which a longstanding dispute between Palestinian Arabs and Jews over access to the Western Wall in Jerusalem escalated into violence, which also involved the British authorities. Alongside this dispute, the uprising was also triggered by the refusal of Zionists to accept British offers of shared representation in Palestine which was accepted by Palestinian leadership.[1] Dispossession of Palestinian tenants from land bought by the Jewish National Fund also contributed to the riots”
WIKIPEDIA
1929 PALESTINE RIOTS
”Al-Buraq Wall – a flashpoint

September 1929 saw further serious unrest, this time centring on al-Buraq Wall. This site in the heart of old Jerusalem, known to Jews as the Wailing Wall, forms part of the western wall of the al-Aqsa mosque and is therefore viewed by Muslims as a sacred site not to be bought or sold.

But at the end of the 1920s, a group of rabbis urged Jewish immigrants to gather at the wall to perform a public prayer. The aim after the call was to seize the wall, and declare it as a sacred place for Jews.’

Muslim Palestinians were outraged and clashes erupted. These confrontations swiftly turned into an uprising that spread across the country. Fights between Arab Palestinians and Jews backed by British occupation forces, continued for two weeks. Hundreds of Arab Palestinians and Jews were killed in the confrontations.”

ALJAZEERA
THE HISTORY OF PALESTINIAN REVOLTS
9 DECEMBER 2023
ZIE VOOR GEHELE TEKST, BOVENSTAANDE

Reacties uitgeschakeld voor Noten 62 en 63/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noten 57 t/m 61/Israel raast en tiert!

[57]
ZIE NOTEN 51 T/M 56
[58]
WIKIPEDIA
JEWISH NATIONAL FUND
”JNF is a nonprofit organization and United Nations NGO (non-governmental organization) that gives all generations of Jews a unique voice in building a prosperous future for the land of Israel and its people. JNF began in 1901 as a dream and vision to reestablish a homeland in Israel for Jewish people everywhere. Jews the world over collected coins in iconic JNF Blue Boxes, purchasing land and planting trees until ultimately, their dream of a Jewish homeland was a reality.

 

Today, JNF embodies both heart and action; our work is varied in scope but singular in benefit. In recent years, JNF has delivered on its bold and unprecedented vision in the One Billion Dollar Roadmap for the Next Decade, an innovative plan for Israel’s future. JNF’s Blueprint Negev initiative has transformed Israel’s Negev Desert, making the Southern Israel an attractive place to live and work. Similarly, Go North initiative has begun to provide new economic development opportunities to grow tourism, increase employment, offer educational and housing options and make Israel’s north a desirable place to both visit and live.

 

JNF remains unique among Jewish charities as its long-term vision has grown to include building new communities in the desert, expanding the scope of river rehabilitation and water research, exploring energy production, increasing population in northern Israel, making all parks and playgrounds accessible to people with special needs, bringing thousands of people to Israel every year on missions and trips, and growing future leadership in our youth community through the Alexander Muss High School in Israel and Zionist education and advocacy programs.

 

WHAT WE DO

JNF strives to bring an enhanced quality of life to all of Israel’s residents and translate these advancements to the world beyond. JNF is “greening” the desert with millions of trees, building thousands of parks across Israel, creating new communities and cities for generations of Israelis to call home, bolstering Israel’s water supply, helping develop innovative arid agriculture techniques and educating both young and old about the founding and importance of Israel and Zionism. JNF is the single largest provider of Zionist programs in the U.S. Its work is divided into seven program areas: Forestry & Green Innovations, Water Solutions, Community Building, Zionist Education & Advocacy, Research & Development, Heritage Sites, and Disabilities & Special Needs.

 

SINCE 1901, JNF HAS:

• Planted more than 250 million trees

• Built over 250 reservoirs and dams

• Developed over 250,000 acres of land

• Created more than 2,000 parks

• Provided the infrastructure for over 1,000 communities

• Connected thousands of children and young adults to Israel and their heritage

 

JNF prides itself on honoring the pioneers of the past and celebrating their spirit by continuing the pioneering tradition in the areas of technology, environmental progress, community development, water renewal and building the land of Israel for many years to come.

 

JNF affirms the bonds of the Jewish family with their strength of unity, the understanding that each member can make a difference and the collective power to build prosperity, develop innovative solutions and promote the greater good.

 

OUR CREDENTIALS & PARTNERSHIPS

A registered 501(c)(3) organization, Jewish National Fund is recognized as a 4-star organization by Charity Navigator, America’s leading independent charity evaluator, for its sound fiscal management, accountability, and transparency. JNF has also been rated a top charity by the American Institute of Philanthropy and meets the 20 rigorous standards of the Better Business Bureau (BBB) Wise Giving Alliance, and the transparency standards of Tzedakah, Inc. No other Jewish organization meets all these standards.

 

HOW YOU CAN HELP

JNF believes in the endurance and prosperity of the Israeli homeland, the defense, and enrichment of its soil, the rejuvenation of its deserts and the security of its people. JNF’s mission is the invention of tomorrow. When you donate to JNF you become an integral part of Israel’s future and, in turn, play a role in whole-world growth.

 

JNF directs every dollar to where it is needed most and provides donors with the ability to know what they are supporting with full transparency. Donors are able to direct their support to fund program areas and projects specific to their passions and interests. Focused efforts within these areas include: alleviating Israel’s water shortage; promoting education; maintaining more than 250,000 acres of forests; providing safety equipment and new trucks for Israeli firefighters; building playgrounds, synagogues and day care centers; providing affordable housing solutions for young families, immigrants, seniors and Israelis leaving military service; offering therapeutic and rehabilitative services to people with special needs; and promoting tourism and recreation experiences and economic growth by creating parks, forest and recreation areas and preserving and developing historic sites.

ABOUT JEWISH NATIONAL FUND

https://www.jnf.org/about-jnf

[59]

”Met de financiële middelen van zowel het internationaal opererende Joods Nationaal Fonds als van vermogende zionistische joden in Europa en de Verenigde Staten kon in Palestina van grootgrondbezitters grond aangekocht worden, die vervolgens door joodse kolonisten werd bewerkt.”

NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 41
[60]
WIKIPEDIA
JEWISH LAND PURCHASE IN PALESTINE
” Met de financiële middelen van zowel het internationaal opererende Joods Nationaal Fonds als van vermogende zionistische joden in Europa en de Verenigde Staten kon in Palestina van grootgrondbezitters grond aangekocht worden, die vervolgens door joodse kolonisten werd bewerkt. Palestijnse pachters moesten daarbij het veld ruimen.”
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE ARTIKEL, NOOT 41
[61]
””Maakten joodse kolonisten in 1919 met 66.000 personen al zo’n 10 procent van de bevolking uit – vestiging in Palestina was vanaf eind 19e eeuw in gang gezet – in 1929 was hun aantal ruim verdubbeld tot 156.000 (16 procent). Zeven jaar later was er opnieuw sprake van ruim een verdubbeling tot 370.000 (27 procent)”
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 41

Reacties uitgeschakeld voor Noten 57 t/m 61/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noten 55 en 56/Israel raast en tiert!

[55]
”Voor de Palestijnen betekende de Britse instemming met de plannen van de Zionistische Beweging ten aanzien van Palestina een zware slag. Door in de preambule en in Artikel 2 van het Mandaatprotocol te stellen dat de Britse Mandataris verantwoordelijk zou zijn voor het implementeren van wat eerder in de Balfour Declaration aan de Zionistische Beweging was toegezegd, gaf ook de door Westerse staten (waaronder – op het verslagen Duitsland na – alle West-Europese staten) gedomineerde Volkerenbond zijn zegen aan het zionistische project in Palestina.”
NPK
[PALESTINA KOMITEE]
KWESTIE PALESTINA
ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 41
[56]
ZIE NOOT 55

Reacties uitgeschakeld voor Noten 55 en 56/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noot 54/Israel raast en tiert!

‘[54]
”To those colonies and territories which as a consequence of the late war have ceased to be under the sovereignty of the States which formerly governed them and which are inhabited by peoples not yet able to stand by themselves under the strenuous conditions of the modern world, there should be applied the principle that the well-being and development of such peoples form a sacred trust of civilisation and that securities for the performance of this trust should be embodied in this Covenant.

The best method of giving practical effect to this principle is that the tutelage of such peoples should be entrusted to advanced nations who by reason of their resources, their experience or their geographical position can best undertake this responsibility, and who are willing to accept it, and that this tutelage should be exercised by them as Mandatories on behalf of the League.

The character of the mandate must differ according to the stage of the development of the people, the geographical situation of the territory, its economic conditions and other similar circumstances.

Certain communities formerly belonging to the Turkish Empire have reached a stage of development where their existence as independent nations can be provisionally recognized subject to the rendering of administrative advice and assistance by a Mandatory until such time as they are able to stand alone. The wishes of these communities must be a principal consideration in the selection of the Mandatory.”

ARTICLE 22, THE COVENANT OF THE LEAGUE OF NATIONS

https://avalon.law.yale.edu/20th_century/leagcov.asp#art22

ZIE VOOR GEHELE TEKST, NOOT 52

Reacties uitgeschakeld voor Noot 54/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers

Noot 53/Israel raast en tiert!

[53]

The Council of the League of Nations:

Whereas the Principal Allied Powers have agreed, for the purpose of giving effect to the provisions of Article 22 of the Covenant of the League of Nations, to entrust to a Mandatory selected by the said Powers the administration of the territory of Palestine, which formerly belonged to the Turkish Empire, within such boundaries as may be fixed by them; and

Whereas the Principal Allied Powers have also agreed that the Mandatory should be responsible for putting into effect the declaration originally made on November 2nd, 1917, by the Government of His Britannic Majesty, and adopted by the said Powers, in favor of the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, it being clearly understood that nothing should be done which might prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine, or the rights and political status enjoyed by Jews in any other country; and

Whereas recognition has thereby been given to the historical connection of the Jewish people with Palestine and to the grounds for reconstituting their national home in that country; and

Whereas the Principal Allied Powers have selected His Britannic Majesty as the Mandatory for Palestine; and

Whereas the mandate in respect of Palestine has been formulated in the following terms and submitted to the Council of the League for approval; and

Whereas His Britannic Majesty has accepted the mandate in respect of Palestine and undertaken to exercise it on behalf of the League of Nations in conformity with the following provisions; and

Whereas by the afore-mentioned Article 22 (paragraph 8), it is provided that the degree of authority, control or administration to be exercised by the Mandatory, not having been previously agreed upon by the Members of the League, shall be explicitly defined by the Council of the League Of Nations;

confirming the said Mandate, defines its terms as follows:”

………

………

ART. 2.

The Mandatory shall be responsible for placing the country under such political, administrative and economic conditions as will secure the establishment of the Jewish national home, as laid down in the preamble, and the development of self-governing institutions, and also for safeguarding the civil and religious rights of all the inhabitants of Palestine, irrespective of race and religion.

THE PALESTINE MANDATE

https://avalon.law.yale.edu/20th_century/Palmanda.Asp

The Council of the League of Nations:

Whereas the Principal Allied Powers have agreed, for the purpose of giving effect to the provisions of Article 22 of the Covenant of the League of Nations, to entrust to a Mandatory selected by the said Powers the administration of the territory of Palestine, which formerly belonged to the Turkish Empire, within such boundaries as may be fixed by them; and

Whereas the Principal Allied Powers have also agreed that the Mandatory should be responsible for putting into effect the declaration originally made on November 2nd, 1917, by the Government of His Britannic Majesty, and adopted by the said Powers, in favor of the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, it being clearly understood that nothing should be done which might prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine, or the rights and political status enjoyed by Jews in any other country; and

Whereas recognition has thereby been given to the historical connection of the Jewish people with Palestine and to the grounds for reconstituting their national home in that country; and

Whereas the Principal Allied Powers have selected His Britannic Majesty as the Mandatory for Palestine; and

Whereas the mandate in respect of Palestine has been formulated in the following terms and submitted to the Council of the League for approval; and

Whereas His Britannic Majesty has accepted the mandate in respect of Palestine and undertaken to exercise it on behalf of the League of Nations in conformity with the following provisions; and

Whereas by the afore-mentioned Article 22 (paragraph 8), it is provided that the degree of authority, control or administration to be exercised by the Mandatory, not having been previously agreed upon by the Members of the League, shall be explicitly defined by the Council of the League Of Nations;

confirming the said Mandate, defines its terms as follows:

ARTICLE 1.

The Mandatory shall have full powers of legislation and of administration, save as they may be limited by the terms of this mandate.

ART. 2.

The Mandatory shall be responsible for placing the country under such political, administrative and economic conditions as will secure the establishment of the Jewish national home, as laid down in the preamble, and the development of self-governing institutions, and also for safeguarding the civil and religious rights of all the inhabitants of Palestine, irrespective of race and religion.

ART. 3.

The Mandatory shall, so far as circumstances permit, encourage local autonomy.

ART. 4.

An appropriate Jewish agency shall be recognised as a public body for the purpose of advising and co-operating with the Administration of Palestine in such economic, social and other matters as may affect the establishment of the Jewish national home and the interests of the Jewish population in Palestine, and, subject always to the control of the Administration to assist and take part in the development of the country.

The Zionist organization, so long as its organization and constitution are in the opinion of the Mandatory appropriate, shall be recognised as such agency. It shall take steps in consultation with His Britannic Majesty’s Government to secure the co-operation of all Jews who are willing to assist in the establishment of the Jewish national home.

ART. 5.

The Mandatory shall be responsible for seeing that no Palestine territory shall be ceded or leased to, or in any way placed under the control of the Government of any foreign Power.

ART. 6.

The Administration of Palestine, while ensuring that the rights and position of other sections of the population are not prejudiced, shall facilitate Jewish immigration under suitable conditions and shall encourage, in co-operation with the Jewish agency referred to in Article 4, close settlement by Jews on the land, including State lands and waste lands not required for public purposes.

ART. 7.

The Administration of Palestine shall be responsible for enacting a nationality law. There shall be included in this law provisions framed so as to facilitate the acquisition of Palestinian citizenship by Jews who take up their permanent residence in Palestine.

ART. 8.

The privileges and immunities of foreigners, including the benefits of consular jurisdiction and protection as formerly enjoyed by Capitulation or usage in the Ottoman Empire, shall not be applicable in Palestine.

Unless the Powers whose nationals enjoyed the afore-mentioned privileges and immunities on August 1st, 1914, shall have previously renounced the right to their re-establishment, or shall have agreed to their non-application for a specified period, these privileges and immunities shall, at the expiration of the mandate, be immediately reestablished in their entirety or with such modifications as may have been agreed upon between the Powers concerned.

ART. 9.

The Mandatory shall be responsible for seeing that the judicial system established in Palestine shall assure to foreigners, as well as to natives, a complete guarantee of their rights.

Respect for the personal status of the various peoples and communities and for their religious interests shall be fully guaranteed. In particular, the control and administration of Wakfs shall be exercised in accordance with religious law and the dispositions of the founders.

ART. 10.

Pending the making of special extradition agreements relating to Palestine, the extradition treaties in force between the Mandatory and other foreign Powers shall apply to Palestine.

ART. 11.

The Administration of Palestine shall take all necessary measures to safeguard the interests of the community in connection with the development of the country, and, subject to any international obligations accepted by the Mandatory, shall have full power to provide for public ownership or control of any of the natural resources of the country or of the public works, services and utilities established or to be established therein. It shall introduce a land system appropriate to the needs of the country, having regard, among other things, to the desirability of promoting the close settlement and intensive cultivation of the land.

The Administration may arrange with the Jewish agency mentioned in Article 4 to construct or operate, upon fair and equitable terms, any public works, services and utilities, and to develop any of the natural resources of the country, in so far as these matters are not directly undertaken by the Administration. Any such arrangements shall provide that no profits distributed by such agency, directly or indirectly, shall exceed a reasonable rate of interest on the capital, and any further profits shall be utilised by it for the benefit of the country in a manner approved by the Administration.

ART. 12.

The Mandatory shall be entrusted with the control of the foreign relations of Palestine and the right to issue exequaturs to consuls appointed by foreign Powers. He shall also be entitled to afford diplomatic and consular protection to citizens of Palestine when outside its territorial limits.

ART. 13.

All responsibility in connection with the Holy Places and religious buildings or sites in Palestine, including that of preserving existing rights and of securing free access to the Holy Places, religious buildings and sites and the free exercise of worship, while ensuring the requirements of public order and decorum, is assumed by the Mandatory, who shall be responsible solely to the League of Nations in all matters connected herewith, provided that nothing in this article shall prevent the Mandatory from entering into such arrangements as he may deem reasonable with the Administration for the purpose of carrying the provisions of this article into effect; and provided also that nothing in this mandate shall be construed as conferring upon the Mandatory authority to interfere with the fabric or the management of purely Moslem sacred shrines, the immunities of which are guaranteed.

ART. 14.

A special commission shall be appointed by the Mandatory to study, define and determine the rights and claims in connection with the Holy Places and the rights and claims relating to the different religious communities in Palestine. The method of nomination, the composition and the functions of this Commission shall be submitted to the Council of the League for its approval, and the Commission shall not be appointed or enter upon its functions without the approval of the Council.

ART. 15.

The Mandatory shall see that complete freedom of conscience and the free exercise of all forms of worship, subject only to the maintenance of public order and morals, are ensured to all. No discrimination of any kind shall be made between the inhabitants of Palestine on the ground of race, religion or language. No person shall be excluded from Palestine on the sole ground of his religious belief.

The right of each community to maintain its own schools for the education of its own members in its own language, while conforming to such educational requirements of a general nature as the Administration may impose, shall not be denied or impaired.

ART. 16.

The Mandatory shall be responsible for exercising such supervision over religious or eleemosynary bodies of all faiths in Palestine as may be required for the maintenance of public order and good government. Subject to such supervision, no measures shall be taken in Palestine to obstruct or interfere with the enterprise of such bodies or to discriminate against any representative or member of them on the ground of his religion or nationality.

ART. 17.

The Administration of Palestine may organist on a voluntary basis the forces necessary for the preservation of peace and order, and also for the defence of the country, subject, however, to the supervision of the Mandatory, but shall not use them for purposes other than those above specified save with the consent of the Mandatory. Except for such purposes, no military, naval or air forces shall be raised or maintained by the Administration of Palestine.

Nothing in this article shall preclude the Administration of Palestine from contributing to the cost of the maintenance of the forces of the Mandatory in Palestine.

The Mandatory shall be entitled at all times to use the roads, railways and ports of Palestine for the movement of armed forces and the carriage of fuel and supplies.

ART. 18.

The Mandatory shall see that there is no discrimination in Palestine against the nationals of any State Member of the League of Nations (including companies incorporated under its laws) as compared with those of the Mandatory or of any foreign State in matters concerning taxation, commerce or navigation, the exercise of industries or professions, or in the treatment of merchant vessels or civil aircraft. Similarly, there shall be no discrimination in Palestine against goods originating in or destined for any of the said States, and there shall be freedom of transit under equitable conditions across the mandated area.

Subject as aforesaid and to the other provisions of this mandate, the Administration of Palestine may, on the advice of the Mandatory, impose such taxes and customs duties as it may consider necessary, and take such steps as it may think best to promote the development of the natural resources of the country and to safeguard the interests of the population. It may also, on the advice of the Mandatory, conclude a special customs agreement with any State the territory of which in 1914 was wholly included in Asiatic Turkey or Arabia.

ART. 19.

The Mandatory shall adhere on behalf of the Administration of Palestine to any general international conventions already existing, or which may be concluded hereafter with the approval of the League of Nations, respecting the slave traffic, the traffic in arms and ammunition, or the traffic in drugs, or relating to commercial equality, freedom of transit and navigation, aerial navigation and postal, telegraphic and wireless communication or literary, artistic or industrial property.

ART. 20.

The Mandatory shall co-operate on behalf of the Administration of Palestine, so far as religious, social and other conditions may permit, in the execution of any common policy adopted by the League of Nations for preventing and combating disease, including diseases of plants and animals.

ART. 21.

The Mandatory shall secure the enactment within twelve months from this date, and shall ensure the execution of a Law of Antiquities based on the following rules. This law shall ensure equality of treatment in the matter of excavations and archaeological research to the nationals of all States Members of the League of Nations.

(1) “Antiquity” means any construction or any product of human activity earlier than the year 1700 A. D.

(2) The law for the protection of antiquities shall proceed by encouragement rather than by threat.

Any person who, having discovered an antiquity without being furnished with the authorization referred to in paragraph 5, reports the same to an official of the competent Department, shall be rewarded according to the value of the discovery.

(3) No antiquity may be disposed of except to the competent Department, unless this Department renounces the acquisition of any such antiquity.

No antiquity may leave the country without an export licence from the said Department.

(4) Any person who maliciously or negligently destroys or damages an antiquity shall be liable to a penalty to be fixed.

(5) No clearing of ground or digging with the object of finding antiquities shall be permitted, under penalty of fine, except to persons authorised by the competent Department.

(6) Equitable terms shall be fixed for expropriation, temporary or permanent, of lands which might be of historical or archaeological interest.

(7) Authorization to excavate shall only be granted to persons who show sufficient guarantees of archaeological experience. The Administration of Palestine shall not, in granting these authorizations, act in such a way as to exclude scholars of any nation without good grounds.

(8) The proceeds of excavations may be divided between the excavator and the competent Department in a proportion fixed by that Department. If division seems impossible for scientific reasons, the excavator shall receive a fair indemnity in lieu of a part of the find.

ART. 22.

English, Arabic and Hebrew shall be the official languages of Palestine. Any statement or inscription in Arabic on stamps or money in Palestine shall be repeated in Hebrew and any statement or inscription in Hebrew shall be repeated in Arabic.

ART. 23.

The Administration of Palestine shall recognise the holy days of the respective communities in Palestine as legal days of rest for the members of such communities.

ART. 24.

The Mandatory shall make to the Council of the League of Nations an annual report to the satisfaction of the Council as to the measures taken during the year to carry out the provisions of the mandate. Copies of all laws and regulations promulgated or issued during the year shall be communicated with the report.

ART. 25.

In the territories lying between the Jordan and the eastern boundary of Palestine as ultimately determined, the Mandatory shall be entitled, with the consent of the Council of the League of Nations, to postpone or withhold application of such provisions of this mandate as he may consider inapplicable to the existing local conditions, and to make such provision for the administration of the territories as he may consider suitable to those conditions, provided that no action shall be taken which is inconsistent with the provisions of Articles 1516 and 18.

ART. 26.

The Mandatory agrees that, if any dispute whatever should arise between the Mandatory and another member of the League of Nations relating to the interpretation or the application of the provisions of the mandate, such dispute, if it cannot be settled by negotiation, shall be submitted to the Permanent Court of International Justice provided for by Article 14 of the Covenant of the League of Nations.

ART. 27.

The consent of the Council of the League of Nations is required for any modification of the terms of this mandate.

ART. 28.

In the event of the termination of the mandate hereby conferred upon the Mandatory, the Council of the League of Nations shall make such arrangements as may be deemed necessary for safeguarding in perpetuity, under guarantee of the League, the rights secured by Articles 13 and 14, and shall use its influence for securing, under the guarantee of the League, that the Government of Palestine will fully honour the financial obligations legitimately incurred by the Administration of Palestine during the period of the mandate, including the rights of public servants to pensions or gratuities.

The present instrument shall be deposited in original in the archives of the League of Nations and certified copies shall be forwarded by the Secretary-General of the League of Nations to all members of the League.

Done at London the twenty-fourth day of July, one thousand nine hundred and twenty-two.

Reacties uitgeschakeld voor Noot 53/Israel raast en tiert!

Opgeslagen onder Divers