ONE WORLD
NOEM HET ”CONFLICT” TUSSEN ISRAEL EN PALESTINA WAT HET IS”: EEN BEZETTING
9 OCTOBER 2023
Het lijkt haast een wetmatigheid: doe verslag van de Israëlische bezetting van Palestina en je wordt beschuldigd van antisemitisme en/of antizionisme. Ik begrijp dus best dat Nederlandse media proberen uit de politieke vuurlinie te blijven, door niet van de actualiteit af te wijken en een zo ‘neutraal’ mogelijke berichtgeving na te streven.
Geen conflict maar een bezetting
Als het over de bezetting van Palestina gaat, klinkt vaak het geluid dat die complex is, met veel lagen en dimensies. Dat is waar: het is onmogelijk om de volledige context in één artikel weer te geven. Ook voor mij is het moeilijk om hierover te schrijven: ik ben bang verkeerd begrepen te worden door vrienden en familie. En ook ik heb niet de illusie dat ik hier een volledig verhaal kan schrijven. Belangrijke elementen moet ik noodgedwongen achterwege laten. Ik laat de Palestijnse autoriteiten hier bijvoorbeeld buiten beschouwing. Maar ik wil het wel hebben over een aantal lagen van de situatie die Nederlandse media doorgaans weinig bespreken.
Dat begint al met de bewoordingen: ‘Frustraties in Jeruzalem bereiken gewelddadig hoogtepunt’, zoals NRC op 8 mei 2021 kopte. De avond ervoor ‘escaleerde opnieuw het geweld tussen Israëlische politie en Palestijnse demonstranten’, aldus het artikel. Die week begon inderdaad een korte maar hevige oorlog tussen Israël en de Palestijnse groepen Hamas en de Islamitische Jihad, die tot 21 mei zou duren. Maar het zijn formuleringen die je in berichtgeving over Israël-Palestina vaak tegenkomt. Ze suggereren dat het geweld geen daders kent. Geweld neemt schijnbaar uit zichzelf toe, net als de ‘spanningen’ en de ‘onrust’.
Door zulke verwoordingen lijken Palestijnse demonstranten even verantwoordelijk voor de geweldsuitbarstingen in de heilige stad als de Israëlische politie en ordetroepen. Het enige verschil lijkt te zijn dat de ene partij rubberen kogels afvuurt, terwijl de andere partij met stenen gooit. Zo schreef de Volksrant in diezelfde week dat er ‘rellen’ uitbraken ‘nadat Palestijnen na het avondgebed tegenover de Israëlische politie kwamen te staan’. Honderden Palestijnen raakten gewond ‘vanwege de rubberkogels en flitsgranaten die tegen hen zijn ingezet’. Degenen die die kogels afvuurden, Israëlische politieagenten, worden niet genoemd.
De landonteigening van Palestijnen wordt gepresenteerd als een conflict tussen twee gelijke partijen. Maar dat ‘conflict’ moeten we noemen wat het is: een bezetting. Er is geen Palestijnse politie in Jeruzalem; Israëlische politieagenten hebben alle vrijheid om gewelddadig op te treden in geannexeerd Oost-Jeruzalem, waar zij de dienst uitmaken. Palestijnse inwoners van Jeruzalem kunnen ondertussen amper de stad uit, krijgen nauwelijks middelen om een leven op te bouwen en hebben regelmatig te maken met de politie als bezettingsmacht.
Ter vergelijking: extreemrechtse Israëli’s kunnen door Palestijnse wijken marcheren terwijl ze ‘Dood aan de Arabieren’ scanderen, zonder dat de Israëlische politie hen tegenhoudt. Agenten lopen zelfs mee om ‘de orde te bewaken’.
Een koloniaal project
In 1895 wond Theodor Herzl, een van de grondleggers van het zionisme, er geen doekjes om in zijn pamflet De Joodse staat: het opbouwen van deze Joodse staat was volgens hem een koloniaal project, hoewel je je daar iets anders bij moet voorstellen dan het ‘klassieke’ Europese kolonialisme. Europese zionisten hoopten op een bestaan zonder discriminatie na de ‘terugkeer’ naar een verloren thuisland, zonder rekening te houden met de bevolking die er woonde. Ze kochten de grond op van Palestijnen en maakten het hen onmogelijk die terug te kopen.
Tijdens het vijfde zionistische congres in 1901, besloot men dat het Joods Nationaal Fonds, medeverantwoordelijk voor het opkopen van Palestijnse grond, deze grond nooit mocht doorverkopen. Bovendien mochten enkel Joden de grond huren om te bebouwen. Vandaag de dag past Israël een vergelijkbare strategie toe. Volgens het Israëlische recht mogen Joodse Israëli’s verloren grond terugeisen, terwijl Palestijnen via de Israëlische wet geen aanspraak kunnen doen op de grond die ze zijn verloren.
Het zionisme kent veel vormen en invullingen, maar in grote lijnen omvat het een nationalistische ideologie die een staat voor het Joodse volk in Palestina als oplossing ziet voor antisemitisme in diaspora. Vóór het ontstaan van het zionisme, eind negentiende eeuw, was er nog geen sprake van het Joodse volk in de etnische zin van het woord; joden1 waren een religieuze diaspora die meer met hun landgenoten gemeen hadden dan met joden duizenden kilometers verderop.
Het idee dat het Joodse volk een eenheid is en recht heeft op terugkeer naar het Heilige Land, zien we terug in Israëls natiestaatwet uit 2018. Daarin benadrukt het land een Joodse staat te zijn die het bouwen van nederzettingen voor Joden aanmoedigt en ondersteunt. Deze opzettelijke gelijkschakeling van een Joods volk en de staat Israël heeft tot gevolg dat Palestijnen met een Israëlisch paspoort, momenteel zo’n 20 procent van de bevolking, nooit gelijk zullen worden behandeld.
Doordat de staat zichzelf momenteel in etnische termen definieert, zit racisme verankerd in de Israëlische wet. In Gaza en op de Westelijke Jordaanoever voeren de Israëlische autoriteiten de segregatie tussen Joodse Israëli’s en Palestijnen zelfs zo ver door dat Human Rights Watch vorig jaar reden zag om Israël van apartheid te beschuldigen. In februari van dit jaar deed Amnesty International hetzelfde.
Israël is niet verantwoordelijk voor antisemitisme
Een ander gevolg van de gelijkschakeling van het volk en de staat Israël, is dat joden elders ter wereld zonder band met Israël betrokken raken in een kwestie waar ze niks mee te maken (willen) hebben. Het is geen geheim dat elders in de wereldantisemitisme oplaait zodra de verontwaardiging over de Israëlische bezetting toeneemt. Laat ik duidelijk zijn: de antisemiet is verantwoordelijk voor zijn/haar/hun antisemitisme; niet Israël. Maar deze staat die beweert antisemitisme te bestrijden, wakkert zo ironisch genoeg wel antisemitisme in diaspora aan, door het verschil tussen Israël en joden opzettelijk vaag te houden.
Dat zien we terug in de eeuwige discussie over wanneer iets antisemitisch is. De International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) hanteert een definitie van antisemitisme die algemeen geaccepteerd is, maar niettemin op kritiek kan rekenen. De IHRA stelt dat het antisemitisch is om Joden hun zelfbeschikkingsrecht te ontnemen door bijvoorbeeld te zeggen dat Israël een racistisch project is. De kritiek die veel personen en organisaties op deze definitie hebben, luidt dat deze het moeilijk maakt om de bezetting van Palestina te bekritiseren.
Doordat de IHRA-definitie breed te interpreteren valt, beschouwde de regering van Netanyahu – die ruim 15 jaar premier was – antizionisme óók als antisemitisme, met als gevolg dat joden elders ter wereld wederom met de staat Israël gelijk worden gesteld.
Vandaar dat 200 wetenschappers een alternatieve definitie ondertekenden die als aanvulling diende op de IHRA-definitie. Volgens hun Jerusalem Declaration of Antisemitism (JDA) is het bijvoorbeeld antisemitisch om het bestaansrecht van joden ín Israël te ontkennen; niet het bestaansrecht van Israël zelf. Zolang iemand pleit voor een oplossing die gelijkheid tussen joden en Palestijnen ‘tussen de rivier en de zee’ garandeert, is er volgens de JDA dus geen sprake van antisemitisme.
Strategische positie in het Midden-Oosten
In de Nederlandse media hoor je nauwelijks over de geopolitieke belangen die de EU, de VS en de Golfstaten in Israël hebben. De VS en EU zien in het land een ideologische evenknie, waar Israël op inspeelt door zich te profileren als een westerse staat. Deze houding komt deels voort uit de Koude Oorlog, waarin Israël haar socialistische veren van zich afschudde om steun te krijgen van de Verenigde Staten. De Sovjet-Unie steunde namelijk (socialistische) vijanden van Israël zoals Egypte en Syrië.
Europa was ver voor de de oprichting van Israël in 1948 betrokken bij de kolonisatie van Palestina. Groot-Brittannië, dat destijds het mandaat had in Palestina, tekende in 1917 al de Balfour-declaratie. Daarin beloofde de koloniale grootmacht een toekomstige Joodse staat in het Midden-Oosten – specifiek Palestina – te ondersteunen. Voor Groot-Brittannië was Israël oorspronkelijk een makkelijke manier om controle te behouden over het Suezkanaal en om de joden bij wijze van een gunst te laten emigreren.
Israël is vanaf het ontstaan omringd geweest door vijandige buurlanden. De enige manier waarop het zijn veiligheid kan garanderen is dus om zichzelf onmisbaar te maken in de regio. Dit doet het land via militaire steun en door nauwe economische banden aan te gaan. De normalisering van banden tussen Israël en Golfstaten als de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en (onofficieel) ook Saudi-Arabië, komen hieruit voort.
Het is maar de vraag of de tactiek van Israël op de lange termijn werkt. Uit een enquête van een onderzoeksbureau uit Qatar blijkt dat 82 procent van de bewoners uit de Golfstaten zich nog steeds identificeert met de Palestijnse zaak. Maar vooralsnog hebben de regeringen van de Golfstaten, net als Nederland en andere westerse landen, te veel belangen in Israël als handelspartner én als bondgenoot om in te grijpen in de Israëlische bezetting van Palestina.
En zolang dat zo blijft, spreken Nederlandse media over Israël-Palestina als een conflict tussen twee kampen, in plaats van wat zich werkelijk afspeelt: een gewelddadige bezetting.
EINDE
Palestijnen en Israëli’s herinneren en herdenken de gebeurtenissen van mei 1948, nu 75 jaar geleden, zeer verschillend. De eersten rouwen om de Nakba, Arabisch voor catastrofe. De anderen vieren met grote vreugde de oprichting van de staat Israël. Niet onbegrijpelijk, maar het niet erkennen van de historische feiten, het weigeren verantwoordelijkheid op te nemen voor het onrecht dat Palestijnen in 1948 werd aangedaan, legde de basis voor een Nakba die nooit is opgehouden en voor de vandaag in Israël gangbare mening dat het hele land hen toebehoort en de Palestijnen vervelende indringers zijn in plaats van de oorspronkelijke bevolking van het land dat Israël nog elke dag met geweld van hen afneemt.
PALESTINA ALS BRITS MANDAATGEBIED
Vóór 14 mei 1948, de dag, nu 75 jaar geleden dat de staat Israël haar onafhankelijkheid uitriep, was Palestina Brits mandaatgebied. Palestina, voorheen deel van het Ottomaanse Rijk, besloeg het gebied tussen de Jordaanrivier en de Middellandse zee. Het mandaatsysteem was na de Eerste Wereldoorlog in het leven geroepen door de Volkenbond, om voormalige kolonies van het Duitse en Ottomaanse rijk te verdelen onder de overwinnaars van de oorlog. Het werd voorgesteld als een tijdelijke maatregel om deze – onderontwikkelde – gebieden voor te bereiden op zelfbestuur.
In 1944 telde een Britse volkstelling in het gebied om en bij de 1,74 miljoen mensen: 1,1 miljoen Arabische moslims, 530.000 joden en 140.000 christenen.
In 1944 telde een Britse volkstelling in het gebied om en bij de 1,74 miljoen mensen: 1,1 miljoen Arabische moslims, 530.000 joden en 140.000 christenen.1 De Joodse bevolking was sinds de start van het mandaat in 1920 verzesvoudigd. Driekwart van die stijging was het gevolg van migratie. De autochtone Arabische bevolking voelde zich steeds meer bedreigd door de zionistische beweging die openlijk en met de steun van het Britse rijk, aanspoorde tot migratie naar, en de oprichting van, een Joods thuisland in Palestina. In de decennia voor de Tweede Wereldoorlog had dit al tot grote spanningen en uitbarstingen van geweld geleid. Mede daardoor werd tijdens de mandaat periode het Palestijnse nationale gevoel gevormd en aangewakkerd. In 1936 brak een Arabische opstand uit. De Britten, bijgestaan door Joodse milities, maakten er in 1939 brutaal een einde aan. De Palestijnse militaire en politiek elite was gedood, gewond of verdreven. Ze herstelde niet meer van de klap. In 1948, net wanneer ze het zo hard nodig had, was de Palestijnse samenleving zonder leiderschap en zonder militaire macht.
EEN LAND DAT WEL DEGELIJK EEN VOLK HAD
De bevolking van Palestina was sinds de verovering van Jeruzalem door Salah al-Din, de sultan van Egypte, in de 12e eeuw, overwegend islamitisch met gedurende al die eeuwen een kleine maar constante joodse en christelijke aanwezigheid. In 1948 bestond de Palestijnse samenleving uit 29 steden met Jeruzalem, Haifa en Jaffa als grote, gemixte steden waar gemiddeld 30% van de bevolking Joods was. Een derde van de Palestijns Arabische bevolking woonde in deze steden, die een rijk cultureel en sociaal leven kenden met theaters, cafés, sportclubs en cinema’s en zeven dagelijkse kranten. Twee derde van de Palestijnse bevolking leefde in honderden rurale dorpen die grotendeels autonoom werden bestuurd en zelfvoorzienend waren.
Van het populaire zionistische adagium – een land zonder volk, voor een volk zonder land2 – was nooit sprake geweest. Ook al werden de bewoners van het gebied tijdens het Turks Ottomaanse rijk beschouwd als Arabieren en bestond er niet zo iets als een Palestijnse staat, er was wel degelijk een eeuwenoude Arabische beschaving aanwezig.
DOELBEWUST VERDREVEN
Terwijl Israël de gebeurtenissen van mei 1948 al 75 jaar met grote vreugde viert, herdenken Palestijnen deze gebeurtenissen jaarlijks met grote droefheid. Zij gedenken wat toen gebeurde als een ramp: de Nakba, Arabisch voor de catastrofe. Minstens 750.000 mensen werden uit hun huizen, steden en dorpen verdreven of sloegen op de vlucht uit wat vandaag de staat Israël is. Naar schatting 450 dorpen werden vernietigd. De Palestijnse wijken in de grote gemengde steden werden etnisch gezuiverd. De beschaving die honderden jaren in Palestina had bestaan, werd grotendeels en brutaal vernietigd. De gruwel en het trauma dragen deze mensen en hun nakomelingen tot op vandaag mee.
Tijdens de Nakba werden minstens 750.000 mensen uit hun huizen, steden en dorpen verdreven of sloegen op de vlucht uit wat vandaag de staat Israël is.
De grote meerderheid van Israëlische Joden en pro-Israël groepen in de diaspora weigert vandaag enige verantwoordelijkheid op te nemen voor de gebeurtenissen van 1948. Ze legt de schuld voor de rampspoed bij de Palestijnen zelf en houdt aan een simplistisch narratief, dat nochtans sinds de jaren 1980, en het vrijgeven van steeds meer documenten uit de staatsarchieven, werd ontkracht door Israëlische historici.3
Dat verhaal gaat als volgt. Het zionistische leiderschap aanvaardde in 1947, in tegenstelling tot de Palestijnen, wél het verdelingsplan van de Verenigde Naties. Toen de staat haar onafhankelijkheid uitriep, werd de oorlog verklaard door de Palestijnen en Arabische buurlanden. Alles wat sinds dat moment gebeurde, was het aanvaardbaar gevolg van de defensieve oorlog die de jonge Israëlische staat voerde. Dit verhaal wordt verder versterkt door de mythe dat Palestijnen hun dorpen en steden uit eigen wil verlieten of daartoe werden opgeroepen door hun leiders. Dat meer dan de helft van vooroorlogse Arabische bevolking vrijwillig en zonder verzet voor Joodse kolonisten zou plaatsmaken, is echter weinig geloofwaardig. Zoals bij andere systemen van vestigingskolonialisme (denk aan de oorspronkelijke bevolkingen van de Verenigde Staten, Australië en Canada) kon enkel brutaal geweld, vervolging en uitroeiing het verzet breken.
Als de verdrijving van Palestijnen een aanvaardbaar gevolg zou zijn van een defensieve oorlog, gaat men ook voorbij aan de historische feiten dat reeds in de maanden vóór mei 1948, vele duizenden Palestijnen al op de vlucht sloegen voor het geweld, aangespoord door horrorverhalen over slachtpartijen door zionistische milities zoals in Deir Yassin. In dit dorpje dicht bij Jeruzalem werden op 9 april 1948 meer dan honderd Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen vermoord. Bovendien toont onderzoek van onder meer de dagboeken en persoonlijke brieven van David Ben Gurion aan, dat het toenmalige leiderschap van de Yishuv, de Joodse gemeenschap in het mandaatgebied Palestina, al in 1938 de conclusie had getrokken dat een Joodse staat enkel zou kunnen opgericht worden mits de verdrijving van een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke Palestijnse bevolking. Zonder die gedwongen verplaatsing zou het demografisch overwicht van Palestijnen een Joodse staat onmogelijk maken.
Het lijdt vandaag geen twijfel dat de Palestijnse burgerbevolking doelbewust en met brutaal geweld door de oprukkende Joodse milities werd verdreven of op de vlucht sloeg uit angst voor het escalerende geweld tussen Arabische en Joodse milities en dat van ruim vóór de aanvang van de oorlog. Ook Joodse burgers sloegen op de vlucht voor het geweld en wreedheden gepleegd door Arabische strijders.
RECHT OP TERUGKEER
Nadat in 1949 wapenstilstandsakkoorden werden afgesloten met Egypte, Libanon, Jordanië en Syrië omvatte de nieuwe staat Israël 78% van het mandaatgebied Palestina. Enkele maanden eerder, in december 1948, hadden de Verenigde Naties resolutie 194 goedgekeurd die het recht op terugkeer van alle Palestijnse vluchtelingen die dat wensten, verankerde.
Begin jaren 1950 was bijna 95% van het land waarop Israël werd gesticht eigendom geworden van de nieuwe Israëlische staat.
Israël bestendigde echter de catastrofe van de Palestijnen, door hen te verhinderen terug te keren en door hun eigendommen bij wet te confisqueren. De omvang van de landdiefstal was ongezien. In 1947, op het ogenblik van het Verdelingsplan van de Verenigde Naties, bezaten Joden ongeveer 7% van het land in het mandaatgebied Palestina. Begin jaren 1950 was bijna 95% van het land waarop Israël werd gesticht eigendom geworden van de nieuwe Israëlische staat.
EEN STAAT GEBOUWD OP EEN GROOT ONRECHT
Er zijn best wel wat goede redenen aan te halen waarom Israëli’s – en breder, Joden in de diaspora – het onrecht van de Nakba liever niet in de ogen kijken en waarom het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen voor hen taboe is. Zelfs een aanzienlijk deel van het Israëlische vredeskamp, dat met hart en ziel strijdt tegen de bezettingspolitiek, verkiest te zwijgen als het over de gebeurtenissen van 1948-49 gaat.
Vooreerst zijn er natuurlijk ethische bezwaren op te werpen tegen de oprichting van een Joodse staat, als daarvoor honderdduizenden onschuldige mensen uit hun huizen, dorpen en steden moeten worden verjaagd. De staat Israël is gebouwd op een groot onrecht. In het bijzonder voor het Joodse volk, dat duizenden jaren slachtoffer is geweest en zichzelf maar moeilijk ziet in de rol van onderdrukker, is dat een bittere pil.
Getuige daarvan de recente heisa rond de op Netflix gestreamde fictie film, Farha, van de Jordaanse regisseur Darin Sallam. De film behandelt de Nakba vanuit Palestijns perspectief. Het toont het onrecht dat de Palestijnen werd aangedaan. Dat is op zich al uitzonderlijk. Maar de verontwaardiging in Israël draait om een scène waarin Joodse soldaten een gezin uitmoorden. Voor een natie die doordrongen is van de notie dat ze – het meest morele leger in de wereld – heeft, is dat moeilijk te slikken.
Erkenning van de immorele daden die het land sinds 1948 heeft gesteld, vereist een radicale omslag in het Israëlische denken – een realisatie dat wreedheden en mensenrechtenschendingen niet moreel aanvaardbaar worden omdat ze een antwoord bieden op de existentiële angst van het Joodse volk voor vervolging of gepleegd worden door zij die de Joodse staat verdedigen. Het blijven immorele daden ten aanzien van een ander volk.
DEMOGRAFIE ALS LEIDRAAD VOOR BELEID
Talloze argumenten zijn aangehaald waarom het recht op terugkeer vandaag praktisch onmogelijk is. Het belangrijkste is de potentiële demografische impact. Vandaag leven er 7 miljoen Israëlische Joden en 7 miljoen Arabische Palestijnen tussen de Jordaanrivier en de Middellandse Zee. Ruwweg 6 miljoen Palestijnen wonen buiten Israël en bezet Palestijns gebied. Aliyah, de migratie van Joden uit de diaspora naar Israël, staat al jaren op een laag pitje. Zelfs de oorlog in Oekraïne – een land met een aanzienlijke Joodse gemeenschap – kon daar weinig verandering in brengen. Het opnemen van miljoenen Palestijnen zou demografisch een einde maken aan de verlangde veiligheid van Israël als een Joods thuisland. De Israëlische vredesbeweging zag een terugkeer lang in termen van terugkeren naar een Palestijnse staat. Alleen heeft de Israëlische nederzettingenpolitiek van de afgelopen 30 jaar die leefbare Palestijnse staat, en dus de twee-statenoplossing, morsdood gemaakt.
Het opnemen van miljoenen Palestijnen zou demografisch een einde maken aan de verlangde veiligheid van Israël als een Joods thuisland.
Maar wordt de soep zo heet gegeten? Heel wat onderzoek en bevragingen lijken aan te geven dat de meerderheid van de Palestijnse vluchtelingen, na 75 jaar ballingschap, geen interesse heeft om in een Joodse staat te wonen. Zij verkiezen burger te worden van een Palestijnse staat of van het gastland waar ze vandaag verblijven. Wel houden zij, terecht, vast aan hun recht op compensatie voor geleden schade dat eveneens werd vastgelegd in VN Resolutie 194.
De dreiging van de financiële compensatie waar miljoenen nakomelingen van de Palestijnse vluchtelingen van 1948 volgens het internationaal recht recht op hebben, vormt de derde belangrijke reden waarom Israël weigert de Nakba en het Palestijnse leed te erkennen, er verantwoordelijkheid voor op te nemen en zich te verontschuldigen. Helaas zijn dat ook noodzakelijke voorwaarden om tot wederzijds begrip en uiteindelijk vrede te komen.
HERINNEREN OF VERGETEN?
Het algemene sentiment in Israël is dat Palestijnen zich maar eens moeten neerleggen bij het verleden, het vergeten en verder gaan. Ironisch dat een volk dat, zijn eigen aanwezigheid in het land rechtvaardigt door 2.000 jaar herinneren aan de beloofde terugkeer uit de ballingschap, een ander volk dat slechts 75 jaar eerder werd verdreven, van wie de herinneringen en wonden nog fris en persoonlijk zijn, aanspoort om te vergeten.
In 2011 werd de zogenaamde Nakba wet gestemd, die instellingen die de Nakba herinneren uitsluit van overheidsfinanciering. Palestijnse scholen in Israël zijn verplicht de hierboven beschreven Israëlische versie van de feiten te onderrichten aan hun leerlingen. Sindsdien is samen met de verrechtsing van de Israëlische samenleving ook de repressie op symbolen en uitingen van Palestijnse identiteit toegenomen. De nieuwe extremistische regering van premier Netanyahu verbiedt het tonen van de Palestijnse vlag in de publieke ruimte in Israël en in Oost-Jeruzalem. Het is ook verboden om de oprichting van de staat Israël te herinneren als een moment van rouw. Groot was de verontwaardiging van de Israëlische regering toen de Verenigde Naties aankondigde om vandaag (15 mei 2023) de 75ste verjaardag van de Nakba te herdenken met een ceremonie in New York. Dit is immers ook een erkenning van het leed aangedaan aan het Palestijnse volk bij de oprichting van de staat Israël.
Voor Palestijnen is de Nakba, die sinds 1998 officieel gevierd wordt op 15 mei, een dag van collectief herinneren. Het is ook een dag die Palestijnen, gefragmenteerd in de verschillende realiteiten waarin 75 jaar Israëlisch kolonisatiebeleid hen afsloot, in Gaza, in Jeruzalem, op de Westelijke Jordaanoever, in de vluchtelingenkampen in de buurlanden, in Israël en waar ook ter wereld, verenigt in een gezamenlijke strijd voor hun recht op zelfbeschikking in hun voorouderlijk thuisland. Geen wonder dat de herinnering aan de Nakba door Israël als een bedreiging wordt beschouwd.
DE NAKBA DUURT AL 75 JAAR
Erkenning van de Nakba, verantwoordelijkheid opnemen voor het leed dat Palestijnen werd aangedaan en het onrecht dat hen sindsdien onafgebroken wordt aangedaan, zou een belangrijke stap zijn richting verzoening. Helaas is de realiteit vandaag dat de Nakba nooit is opgehouden en dat een nieuwe grote golf van gedwongen verplaatsing waarschijnlijker is dan vrede.
Het zionisme is in oorsprong, en tot op vandaag, een project van vestigingskolonialisme.
Het zionisme is immers in oorsprong, en tot op vandaag, een project van vestigingskolonialisme: het vervangen van de oorspronkelijke bevolking door een Joodse bevolking. Daartoe moet niet alleen fysiek ruimte worden gemaakt, ook de Palestijnse identiteit, hun verbondenheid met het land en hun aanwezigheid in de publieke ruimte moeten worden uitgewist. Dat zie je vandaag het sterkst in de snelle verjoodsing van Oost-Jeruzalem, in het bijzonder in en rond de Oude stad.
MISDAAD VAN APARTHEID
Het verleden toont aan dat oorlog wordt aangegrepen om mensen op grote schaal te verdrijven. In de zesdaagse oorlog van 1967 werden nog eens meer dan 300.000 Palestijnen het land uitgejaagd richting Jordanië en Egypte, evenals bijna 100.000 Syrische Arabieren uit de bezette Golanhoogten. Maar ook in de tussenliggende periodes ging gedwongen verplaatsing door. In de jaren tussen 1967 en de Oslo-akkoorden van 1993, werden jaarlijks gemiddeld 9.000 mensen in permanente ballingschap gestuurd door hen de terugkeer naar de Gazastrook of de Westelijke Jordaanoever te verbieden. 14.000 Palestijnen en hun gezinnen verloren hun verblijfsrechten in Oost-Jeruzalem sinds 1967.
Het creëren van een mensonterende en onleefbare omgeving in gebieden die de Israëlische staat voor zichzelf wil, in het bijzonder de Jordaanvallei en Oost-Jeruzalem, door herhaalde vernielingen van huizen, van water en elektriciteitsvoorzieningen, olijfboomgaarden, scholen, … dwingt Palestijnen steeds meer samen op vandaag amper 10% van hun oorspronkelijk grondgebied. De acties van alsmaar gewelddadiger en baldadiger kolonisten jagen mensen verder op de vlucht. En dit alles zonder dat de internationale gemeenschap Israël ook maar een strobreed in de weg legt. Israël geniet complete straffeloosheid, ook nadat vooraanstaande Palestijnse, Israëlische en internationale mensenrechtenorganisaties één na één tot de conclusie kwamen dat het systeem dat Israël gebruikt om 7 miljoen mensen onder controle te houden, beantwoordt aan de juridische criteria van de misdaad van apartheid.
ALLE ALARMBELLEN GAAN AF, MAAR IEDEREEN KIJKT DE ANDERE KANT OP
De zeden in Israël zijn verhard. De extremisten en fanatici die vandaag de dienst uitmaken in de regering-Netanyahu zijn daar het logisch gevolg van. Zij bespreken vandaag openlijk de mogelijkheden rond de gedwongen verplaatsing van 7 miljoen Palestijnen. Ze zoeken naar een oplossing voor het Palestijnse probleem in hun midden. Ze vervloeken David Ben Gurion omdat hij de klus in 1948 niet heeft afgemaakt. In opiniepeilingen uitgevoerd bij het Joods-Israëlische publiek in 2015, 2016 en 2017 stelden tussen 32% en 58% van de bevraagden dat het wenselijk zou zijn om Palestijnen uit Israël en uit bezet Palestijns gebied te verdrijven.4 We kunnen aannemen dat de publieke steun voor gedwongen verplaatsing in de tussenliggende jaren niet is afgenomen.
De extremisten in de regering-Netanyahu bespreken vandaag openlijk de mogelijkheden rond de gedwongen verplaatsing van 7 miljoen Palestijnen.
Alle waarschuwingssignalen staan vandaag op rood. Israël zit in een diepe interne, politieke crisis en wordt geleid door een premier die zelf is overgeleverd aan fanatici die geloven dat ze handelen in opdracht van God. De uitzichtloosheid voor jonge mensen in bezet Palestijns gebied, nog versterkt door het absolute falen en gebrek aan legitimiteit van de Palestijnse Autoriteit, stookt het gewapend verzet op. Individuen en groepen als de Lion’s Den in Nablus en de Jenin Brigade opereren buiten de traditionele politieke facties om en beschikken over veel wapentuig. Het Israëlisch leger reageert genadeloos en houdt de cirkel van geweld in stand. Extremistische kolonisten poken dagelijks de spanningen verder op. Het dodental aan beide zijden was in jaren niet zo hoog. De extremisten in de regering steken niet onder stoelen of banken dat escalatie van het geweld, ook in Israël zelf trouwens, de ineenstorting van de Palestijnse Autoriteit en de daaruit volgende chaos en confrontatie met het Israëlische leger en politie, precies is waar ze op aansturen.
HOOG TIJD VOOR SANCTIES EN EEN EINDE AAN DE STRAFFELOOSHEID
De internationale gemeenschap – in het bijzonder de Verenigde Staten en de Europese Unie – kunnen niet langer zwak en zonder ruggengraat aan de zijlijn blijven staan. Ze doen er goed aan te stoppen met oreren over gedeelde waarden en normen met Israëlische overheden, die zich doorlopend schuldig maken aan schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten, ongeacht of deze regeringen bestaan uit extreemrechtse of zogenaamd ‘gematigde’ politici. De internationale gemeenschap moet erkennen dat het nastreven van Joodse suprematie verankerd zit in de politiek die Israël voert. Dat het idee van Joodse suprematie wordt genormaliseerd en gevoed door de retoriek van het Israëlische politiek bestel, en dat zulke racistische ideologieën vandaag alarmerend populair zijn bij het Israëlische publiek.
Staten die beweren de verdedigers te zijn van internationale waarden als vrijheid, gelijkheid en het recht op zelfbeschikking, moeten Israëls voortdurende schendingen van het internationaal recht en de aanhoudende aanvallen op mensenrechtenorganisaties krachtig veroordelen. Ze zouden ondertussen toch moeten beseffen dat hun zwakke reactie op Israëls kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem vrede alleen maar verder weg heeft gebracht en dat de Nakba zich daar tot de dag van vandaag voltrekt. Een kordate internationale respons, waarbij Israël in lijn met het internationaal recht bestraft wordt, is hoogdringend. Anders is de kans zeer reëel dat we binnenkort getuigen zijn van een nieuwe oorlog die zal aangegrepen worden om miljoenen Palestijnen uit hun land te verdrijven.
EINDNOTEN
- A Survey of Palestine prepared in December 1945 and January 1946 for the Information of the Anglo-American Committee of Inquiry. Vols. I, II and III 1946. (Printed by the Government Printer, Palestine.), pg. 142.↑
- Een uitspraak die vaak wordt toegeschreven aan de eerste zionisten, maar die ruim daarvoor (begin van de 19de eeuw) al circuleerde onder Britse evangelische christenen die ijverden voor het actief vervullen van de Bijbelse belofte over de terugkeer van de Messias. Dit zogenaamd – Christian zionism – zou ook Britse toppolitici gemotiveerd hebben in hun steun voor de Balfour Declaration.↑
- Zie onder meer: Morris, B., 1987. The Birth of the Palestinian Refugee Problem, 1947-1949. Cambridge University Press. & Pappé, I., 2006. The ethnic cleansing of Palestine. Oneworld Publications Limited, Oxford.↑
- Beirnart, P., 2023. Could Israel carry out another Nakba? Jewish Currents. 19.04.2023 https://
jewishcurrents.org/could- israel-carry-out-another-Nakba ↑
De ‘Kwestie Palestina’ verwijst naar de strijd van Palestijnen tegen het zionistische, koloniale project in Palestina, waarbij zionistisch-joodse kolonisten vanaf het eind van de 19e eeuw door middel van kolonisatie stelselmatig toewerken naar het omvormen van Palestina in een Joodse Staat. Deze omvorming betekent in de praktijk dat de autochtone Palestijnse bevolking wordt verdreven, gemarginaliseerd en dat haar samenleving wordt verwoest. Deze omvorming kent steeds weer nieuwe dimensies.
Het voorafgaande geeft aan dat de Kwestie Palestina niet dateert – zoals menigeen denkt – van 1967, het jaar waarin Israel de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza bezette, en evenmin van 1948, met de stichting van de Staat Israel en de massale verdrijving van Palestijnen uit Palestina’48 (Israel).
In de Kwestie Palestina rust op Europa een zware verantwoordelijkheid voor het ontstaan en het voortduren ervan. Aanvankelijk gold die verantwoordelijkheid vooral Groot-Brittannië. Dan hebben wij het over de periode van de Eerste Wereldoorlog, toen de machtsverhoudingen in het oostelijke deel van de Arabische Wereld (al-Mashriq) waartoe ook Palestina behoort, grondig zijn gewijzigd.
Tot de Eerste Wereldoorlog maakte de Mashriq deel uit van het Turks-Osmaanse Rijk. In de loop van de 19e eeuw was dit multinationale imperium sterk in verval geraakt. Dat heeft de deur opengezet voor politieke, militaire en economische penetratie door Westerse imperialistische mogendheden. Zo kreeg Groot-Brittannië aan het eind van de 19e eeuw Egypte – en daarmee het strategisch belangrijke Suez Kanaal – in handen. Formeel bleef het gebied evenwel deel uitmaken van het Turks-Osmaanse Rijk. Aanvankelijk was Groot-Brittannië er namelijk niet op uit om dit rijk te ontmantelen, aangezien het fungeerde als een buffer tussen de groeiende Britse belangen in de regio enerzijds, en het in zuidelijke richting expanderende tsaristische Rusland anderzijds.
Behalve over Egypte en het Suez-Kanaal was controle over de aangrenzende Mashriq voor Groot-Brittannië eveneens van groot strategisch belang. Dit bood immers een verbinding over land – tussen de Middellandse Zee en de Perzische Golf – met zijn belangrijkste kolonie, Brits-Indië.
Deze politiek om het Turks-Osmaanse Rijk – zij het verzwakt – in stand te houden, is losgelaten nadat de Turks-Osmaanse sultan zich in de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van Duitsland/Oostenrijk-Hongarije schaarde tegenover Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland (in een later stadium gevolgd door de Verenigde Staten). Daarop veroverden Britse en Franse troepen de Mashriq op de Turken. Dat deden zij met steun van Arabische opstandelingen onder leiding van prins Feisal, de zoon van de Sharif van Mekka (Bewaker van de voor moslims Heilige Plaatsen Mekka en Medina), in ruil waarvoor de opstandelingen onafhankelijkheid toegezegd kregen. Maar nog vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog, bleken Londen en Parijs op basis van een geheim akkoord het veroverde gebied onder elkaar verdeeld te hebben en werd de toezegging aan de Arabieren over onafhankelijkheid niet nagekomen.
Zo kwamen in 1920 op de restanten van het Arabische deel van het Turks-Osmaanse Rijk een serie nieuwe staatkundige entiteiten – mandaatgebieden ofwel koloniën – tot stand die onder Brits gezag (Irak, Trans-Jordanië en Palestina) en Frans gezag (Syrië en Libanon) vielen.
Tot ontsteltenis van de Arabieren bleken de Britten tevens ingegaan te zijn op de avances van de Zionistische Beweging – die vóór de Eerste Wereldoorlog van de Turks-Osmaanse Sultan en de Duitse Keizer nul op rekest had gekregen – en in te stemmen met ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’ (tekst Balfour Declaration van 1917, vernoemd naar de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Arthur James Balfour). Dat ‘tehuis’ zou volgens de leiders van de Zionistische Beweging als een voorpost van het Westen in de regio en als een waakhond voor Britse belangen in de regio gaan fungeren. Aangezien de Zionistische Beweging in die jaren een aangelegenheid van Oost- en West-Europese joden was, moet dit argument geloofwaardig zijn geweest.
Wat de zionistische leiders echter verzwegen, was dat zij niet zozeer uit waren op ‘de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk’, maar op het omvormen van Palestina in een Joodse Staat.
Het idee om elders in de wereld een gebied te koloniseren om daar een staat te vestigen, paste geheel in de geest van de tijd. Het waren immers de hoogtijdagen van het Europese imperialisme. Daarbij richtten de plannen van de zionisten zich op Palestina dat ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’ zou zijn. Maar Palestina was niet leeg en werd sinds mensenheugenis bewoond (de Romeinen duidden het gebied aan met Palestina; veel later zijn de bewoners Palestijnen genoemd). In hun plannen was er in Palestina voor de Palestijnen echter geen plaats meer (een lange reeks uitspraken van historische leiders van de Zionistische Beweging bevestigt dit). Om de vestiging in Palestina van een staat voor joden door te drukken, hadden de zionisten de steun van de imperialistische grootmachten van de dag nodig: Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk. Uiteindelijk bleek Groot-Brittannië dat het gebied gedurende de Eerste Wereldoorlog in handen had gekregen, bereid die steun te verlenen.
In joodse kring vond het zionisme aanvankelijk weinig weerklank. Door zowel religieuze als liberale en socialistische/communistische joden werd het als een seculiere, respectievelijk politieke dwaling afgewezen. De vervolging van joden in het nazi-Rijk, uitmondend in de Holocaust, en de ontreddering van vele joodse overlevenden na de nederlaag van nazi-Duitsland, hebben de zionisten, die inmiddels een stevige basis in het Britse Mandaatgebied Palestina hadden weten te verwerven, politiek de wind in de zeilen gegeven. De opdeling door de VN in 1948 van Palestina in een Joodse en een ‘Arabische’ Staat is daarvan een direct uitvloeisel geweest.
Voor de Palestijnen betekende de Britse instemming met de plannen van de Zionistische Beweging ten aanzien van Palestina een zware slag. Door in de preambule en in Artikel 2 van het Mandaatprotocol te stellen dat de Britse Mandataris verantwoordelijk zou zijn voor het implementeren van wat eerder in de Balfour Declaration aan de Zionistische Beweging was toegezegd, gaf ook de door Westerse staten (waaronder – op het verslagen Duitsland na – alle West-Europese staten) gedomineerde Volkerenbond zijn zegen aan het zionistische project in Palestina.
In de praktijk betekende de alliantie tussen Londen en de Zionistische Beweging, dat Groot-Brittannië de instroom van zionistische joden uit Oost- en West-Europa in het Mandaatgebied Palestina toestond. Met de financiële middelen van zowel het internationaal opererende Joods Nationaal Fonds als van vermogende zionistische joden in Europa en de Verenigde Staten kon in Palestina van grootgrondbezitters grond aangekocht worden, die vervolgens door joodse kolonisten werd bewerkt. Palestijnse pachters moesten daarbij het veld ruimen.
Maakten joodse kolonisten in 1919 met 66.000 personen al zo’n 10 procent van de bevolking uit – vestiging in Palestina was vanaf eind 19e eeuw in gang gezet – in 1929 was hun aantal ruim verdubbeld tot 156.000 (16 procent). Zeven jaar later was er opnieuw sprake van ruim een verdubbeling tot 370.000 (27 procent). De aankoop van grond hield met deze spectaculaire groei evenwel geen gelijke tred. Al met al zijn in deze periode de fundamenten gelegd voor een parallelle (naast de Palestijnse), exclusief joodse maatschappij, gebaseerd op segregatie.
verzet
Palestijnse leiders, hoofdzakelijk voortgekomen uit de stedelijke elite, die zich van meet af aan ten volle van de ernst van de zaak bewust waren, meenden lang dat zij langs de weg van overreding, in combinatie met druk in de vorm van non-coöperatie in het bestuur, de Britten ertoe konden bewegen hun opstelling ten aanzien van de activiteiten van de zionistische joden te wijzigen. Dat bleek een foute inschatting te zijn. Ook na de eerste bloedige confrontaties in de loop van de jaren twintig tussen zionistische joden en Palestijnen bleef het Britse beleid op hoofdpunten ongewijzigd. Geleidelijk aan groeide onder gewone Palestijnen dan ook het besef dat de Britten een even groot obstakel voor het verwezenlijken van de Arabische/Palestijnse aspiraties vormden als de zionistische joden. Beiden dienden bijgevolg bestreden te worden – en wel gewapenderhand. Op het platteland en in de sloppenwijken van de steden vormden zich guerrillagroepen van voornamelijk landloze boeren.
In een poging de zaak politiek te forceren is op 20 april 1936 door het Palestijnse leiderschap een algemene staking voor onbeperkte duur afgekondigd. Daaraan is breed gehoor gegeven. Uiteindelijk duurde de staking 176 dagen. Ook het gewapend verzet, dat zich inmiddels zowel tegen de joodse kolonisten als tegen de Britten richtte, nam die jaren in omvang toe.
De Britten hebben alles uit de kast gehaald om de opstand te breken: arrestatie, verbanning, executie en collectieve strafmaatregelen (waaronder het opblazen van woonhuizen). Ook werden doodseskaders ingezet – de zogeheten Special Night Squads – die leidinggevende Palestijnse nationalisten liquideerden. Zionistisch-joodse strijders vochten aan de zijde van de Britten mee.
In de loop van de opstand die tot 1939 zou duren – balans rond 5000 Palestijnse doden (van wie 108 geëxecuteerd), 262 Britten en 300 joodse kolonisten – zag Londen zich genoodzaakt extra troepen naar Palestina te sturen. Dat kwam slecht uit want de dreiging van een oorlog met nazi-Duitsland hing toen al in de lucht. In een poging het Palestijnse front enigszins te kalmeren, kondigden de Britten in 1939 aan de immigratie van joden drastisch aan banden te leggen en binnen tien jaar de vorming van de staat Palestina te realiseren. Daarin zou de macht tussen de Palestijnen en de zionistische joden verdeeld worden, overeenkomstig hun aandeel in de bevolking.
Dat leverde de Britten de woede en de vijandschap van zionistische joden op. Nadat de dreiging van nazi-Duitsland in het Midden-Oosten was afgewend, vielen joodse strijdgroepen ook Britse doelen aan. Zo kwamen de Britten tussen twee vuren te zitten. Twee jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wierp Londen de handdoek in de ring en droeg Palestina over aan de nog maar pas gevormde Verenigde Naties.
VN-Verdelingsplan
De Verenigde Naties – waarbinnen Europese grootmachten als permanente leden van de Veiligheidsraad van meet af aan een centrale rol speelden – presenteerden in november 1947 een verdelingsplan, op basis waarvan het mandaatgebied Palestina zou worden opgedeeld in een te vormen Joodse en een ‘Arabische’ Staat. Hoewel de joodse kolonisten intussen in aantal sterk waren toegenomen (tot 650.000 personen) – versterkt met ontheemde overlevenden van de Holocaust die, mede omdat westerse staten hun grenzen voor hen gesloten hielden, in de richting van Palestina werden gedirigeerd – maakten zij in die dagen niet meer dan een derde van de totale bevolking uit. Toch kregen zij in het kader van het verdelingsplan 54 procent van het grondgebied van Palestina toegewezen (waarvan zij in de achterliggende zeventig jaar slechts 7 procent door aankoop in handen hadden weten te krijgen).
De Palestijnen weigerden van meet af aan met een verdeling van hun land in te stemmen. De meerderheid van de zionistische joden ging echter wel akkoord, omdat zij daarin een verwezenlijking van op zijn minst een deel van hun agenda zagen. Dat leverde een bitter geschil op tussen voor- en tegenstanders. Laatstgenoemden worden aangeduid met revisionistische zionisten (of kortweg revisionisten). Zij maakten niet alleen aanspraak op het gehele grondgebied van Palestina, maar ook op dat van (Trans-) Jordanië, dat in de Brits/Franse plannen aanvankelijk eveneens deel uitmaakte van het te vormen Mandaatgebied Palestina.
Op 29 november 1947 is door de Algemene Vergadering van de VN bij meerderheid het zogeheten Verdelingsplan (Resolutie 181) aangenomen met 33 stemmen vóór, 13 tegen en 10 onthoudingen (1 lidstaat was bij de stemming afwezig). Van de Europese lidstaten stemden België, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen en Zweden vóór; Griekenland stemde tegen; Groot-Brittannië onthield zich van stemming uit vrees voor problemen met moslim-onderdanen in Brits-Indië en elders. Het verslagen Duitsland en Italië waren nog niet in de VN opgenomen. Ook de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie hadden vóór het Verdelingsplan gestemd.